Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Joh.3,22-30 (11/01/2025)
22 Hierna [na het gesprek met Nicodemus in Jeruzalem]
ging Jezus met zijn leerlingen naar de landstreek van Judea.
Hij verbleef daar enige tijd met hen
en doopte er.
23 Maar ook Johannes doopte er,
in Enan, dicht bij Salem,
omdat daar veel water was.
Men kwam en werd gedoopt,
24 want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.
25 Er ontstond een discussie
vanuit de leerlingen van Johannes met een Jood
over reiniging.
26 Ze kwamen naar Johannes:
“Meester, diegene die bij jou was aan de overzijde van de Jordaan,
over wie je toen getuigde,
kijk, nu doopt hij
en allen gaan naar hem!”
27 Johannes antwoordde:
“Geen mens kan zich ook maar iets toe-eigenen
als het hem niet gegeven wordt uit de hemel.
28 Jullie zijn zelf mijn getuigen
dat ik heb gezegd:
Niet ik ben de gezalfde [christos-messiah],
maar ik ben gezonden voor hem uit.
29 Wie de bruid heeft,
is de bruidegom.
Maar de vriend van de bruidegom,
die naast hem staat
en zijn stem hoort,
is vol vreugde om de bruidegom.
Welnu, met deze vreugde ben ik vervuld.
30 Hij moet groter worden, ik kleiner.”
Er is ongenoegen tussen Johannes’ leerlingen bij het zien van Jezus die blijkbaar ook doopt (nadat hij zelf door Johannes is gedoopt). Maar voor Johannes hoeft de concurrentiestrijd niet: Geen mens kan zichzelf dopen. Wat daarin gebeurt, is dus geen mensenwerk, dat is iets tussen hemel en aarde en heeft met G-d van doen.
Johannes laat zien, door zijn prediking (een boodschap van ommekeer, van heroriëntatie) én door heel zijn feitelijke levenshouding, dat hij zich wil laten leiden door een beweging van verandering, een beweging die van ‘elders’ komt en die met de komst van Jezus als de Messias verbonden is. Daarom wijst hij telkens weer van zich weg, naar Jezus.
Het is groots, als je zo klein kunt zijn of kleiner durft te worden om ruimte te maken voor een ander. Is dat niet wat echte vrienden doen? Jezelf uit het centrum plaatsen en de ander alle krediet geven.
Joh.8,12-20 (7/04/2025)
12 Jezus nam opnieuw het woord en zei:
“Ik ben het licht van de wereld.
Wie mij volgt, wandelt nooit in duisternis,
maar heeft het licht van het leven.”
13 De farizeeën zeiden hem:
“Jij getuigt over jezelf;
je getuigenis heeft geen waarde.”
14 Jezus antwoordde hen:
“Ook al getuig ik over mezelf,
toch is mijn getuigenis waarachtig,
omdat ik weet vanwaar ik kom en waar ik heenga.
Jullie weten echter niet vanwaar ik kom en waar ik heenga.
15 Jullie oordelen naar het vlees;
ik oordeel niemand.
16 En als ik toch oordeel,
dan is mijn oordeel waarachtig,
omdat ik niet alleen ben,
maar samen met de Vader die mij gezonden heeft.
17 Ook in jullie wet staat geschreven
dat het getuigenis van twee mensen waarheidswaarde heeft.
18 Ik getuig dus over mezelf
én mijn Vader die mij gezonden heeft, getuigt over mij.”
19 Ze zeiden nu tegen hem:
“Waar is die Vader van jou dan?”
Jezus antwoordde:
“Jullie kennen noch mij, noch de Vader.
Als je mij kenden, zou je ook de Vader kennen.”
20 Deze woorden sprak Jezus bij de offerkist in de tempel
[waar veel en allerlei mensen konden komen],
terwijl hij onderricht gaf.
Niemand greep hem,
want zijn uur was nog niet gekomen.
Ik blijf meteen hangen aan de eerste zin: “Wie mij volgt, wandelt nooit in duisternis, maar heeft het licht van het leven.” Is dat geen troostvolle gedachte! Niet echter in de wat sussende betekenis, maar juist eerder in de bekrachtigende en uitdagende zin: Wij hoeven niet bang te zijn van ‘duistere krachten’ wanneer wij Jezus volgen.
In ‘de wereld’ – ook de onze vandaag – is er steeds een mix van duisternis en licht. Soms – óók vandaag? – lijkt die duisternis het te winnen op het licht. Maar Jezus wijst een spoor die net dat licht zoekt, of zelfs dat licht ís.
We wéten natuurlijk wel dat die duisternis vaak hardnekkig het licht bekampt en in eerste instantie zelfs lijkt te overwinnen, maar net daarom is Jezus toezegging zo belangrijk en moeten we die in onze oren, hart en geest knopen. De wereld heeft immers essentiële nood aan licht-mensen! Jezus is er zo een, én hij nodigt mij uit hem daarin te volgen …
Joh.12,1-11 (14/04/april 2025)
1 Zo kwam Jezus zes dagen voor het Paasfeest in Betanië,
waar Lazarus [El-azar/God helpt] woonde,
die hij uit de dood had opgewekt.
2 Men maakte daar voor hem een maaltijd klaar
en Martha bediende.
Ook Lazarus was mee aan tafel met hem.
3 Maria nu nam een litra kostbare pure nardusbalsem,
zalfde daarmee Jezus’ voeten
en droogde ze af met haar haren.
Het hele huis werd vervuld met de geur van de balsem.
4 Daarop zei Judas van Keriot,
een van zijn leerlingen, die hem zou uitleveren:
5 “Waarom heeft zij die balsem niet verkocht voor driehonderd daglonen
en het gegeven aan de armen?”
6 Hij zei dit,
niet omdat hij bezorgd was om de armen,
maar omdat hij een dief was.
Hij had de geldbeurs en wat erin kwam, nam hij eruit.
7 Maar Jezus zei: “Laat haar begaan.
Ze heeft dit bewaard voor mijn begrafenis.
8 De armen hebben jullie altijd bij jullie, mij echter niet.”
9 Veel Joden wisten dus dat Jezus daar was
en zij kwamen, niet alleen om hem,
maar ook om Lazarus te zien,
die hij uit de dood had opgewekt.
10 Daarom beraadslaagden de hogepriesters
ook Lazarus te doden,
11 omdat omwille van hem
veel Joden hun vertrouwen gingen stellen in Jezus.
Een mooi tafereel wordt hier geschetst. Vrienden onder elkaar houden maaltijd, ieder met z’n eigenheid. En te midden van die gasten staat Maria op, ze neemt nardusbalsem en zalft Jezus’ voeten. Nadien droogt ze de voeten af met haar haren. Een liefdevol gebaar.
Ik weet niet welke indruk dit gebeuren op jou maakt, maar voor mij roept het een diepe ontroering op. Ik zie een vrouw. Ze wordt geraakt tot in haar diepste persoon en trekt zich van niemand of niets nog iets aan. Ze deelt het kostbaarste dat ze heeft. Ze heeft de gekste kosten gedaan om haar liefde uit te drukken. Vanuit het niets en in stilte komt ze naar voor om ook weer in stilte te verdwijnen.
En ik? Hoever ga ik in mijn liefde voor hem? Wat ben ik bereid te geven? Een stukje van mijn tijd, mijn leven of mag hij alles, heel mijn leven?
Joh.14,6-14 (3/05/2025)
6 Jezus antwoordde hem [Tomas]:
“Ik ben de weg, de waarheid en het leven.
Niemand komt tot de Vader tenzij door mij.
7 Als je mij zou leren kennen,
zou je ook mijn Vader leren kennen.
Vanaf nu ken je hem; je hebt hem gezien!”
8 Filippus zei:
“Heer, toon ons de Vader, dat is ons genoeg!” [Ps.23,2]
9 Jezus antwoordde hem:
“Je bent nu al zo lang bij mij
en je hebt hem niet leren kennen, Filippus?
Wie mij heeft gezien,
heeft de Vader gezien.
Hoe kun je dan zeggen: Toon ons de Vader?!
10 Geloof je niet dat ik in de Vader ben
en de Vader in mij is?
De woorden die ik tegen jullie spreek,
spreek ik niet uit mezelf.
Het is de Vader – die in mij verblijft – die zijn werken doet.
11 Geloof mij
dat ik in de Vader ben
en de Vader in mij
– en zo niet, geloof het dan vanwege de werken zelf.
12 Amen, amen, ik zeg jullie:
Wie vertrouwt in mij
zal de werken die ik doe, ook doen
– en nog grotere dan deze,
omdat ik naar mijn Vader ga.
13 Wat je ook zult vragen in mijn naam,
ik zal het doen,
opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt zou worden.
14 Als je dus iets vraagt in mijn naam,
ik, ik zal het doen!”
De apostel Filippus komen we op meer plaatsen in de Bijbel tegen, maar toch wordt er voor zijn feestdag gekozen voor déze passage, waarin hij aan Jezus vraagt: “Heer, toon ons de Vader, dat is ons genoeg.”
Zou het apostel-zijn in wezen er op neerkomen díe vraag te stellen?
Misschien – wellicht – denken wij (te) vaak dat om vandaag leerling van Jezus te zijn, en om zijn naam te verkondigen in onze tijden en plaatsen, wij voldoende ‘gestudeerd’ moeten hebben, wij alle kerkelijke leerstellingen moeten kennen of – vandaag blijkbaar eerder nog – alle kerkelijke organisatorische structuren moeten kunnen rechthouden. Maar het apostelfeest houdt ons voor dat er maar één vraag belangrijk is om te stellen: “Heer, toon ons de Vader, dat is ons genoeg.”
Filippus leert het slechts geleidelijk aan, zoals wij dat ook slechts geleidelijk leren, maar het doel is duidelijk: níet ‘meer kennis óver G-d’ is van belang, maar wel ‘meer in kennis zijn mét G-d’.
Joh.6,22-29 (5/05/2025)
22 De volgende morgen stond de menigte al weer
aan de overzijde van het meer. [Daar waar de broodvermenigvuldiging plaatsvond en vanwaar de leerlingen dus de avond voordien waren weggegaan.]
Zij hadden gezien dat daar maar één bootje lag,
dat zijn leerlingen daarin waren gestapt
en dat Jezus niet met zijn leerlingen was meegegaan
in het bootje, maar dat zij alleen waren vertrokken.
23 Wel kwamen er andere bootjes uit Tiberias
naar de plaats waar zij het brood gegeten hadden
na de dankzegging [eucharistein] van de Heer.
24 Toen de menigte dus zag
dat noch Jezus noch zijn leerlingen daar waren,
stapten zij zelf in de bootjes en kwamen in Kafarnaüm
om hem te zoeken.
25 Toen ze hem vonden aan de overzijde van het meer,
vroegen ze: “Meester, wanneer ben je hier gekomen?”
26 Jezus antwoordde hen:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Jullie zoeken mij,
niet omdat je tekenen hebt [in]gezien,
maar omdat je van de broden hebt gegeten
en je verzadigd werd.
27 Doe geen moeite voor voedsel dat vergaat,
maar voor het voedsel dat blijft tot het volle leven
en dat de mensenzoon jullie zal geven,
want op hem heeft God, de Vader, zijn zegel gedrukt.”
28 Ze vroegen hem dan:
“Wat moeten wij doen
opdat onze werken Gods werken zouden zijn?”
29 Jezus gaf hen ten antwoord:
“Dit is het werk van God:
dat je vertrouwt in wie hij gezonden heeft.”
De menigte gaat op zoek naar Jezus. Ja, ze doen er heel wat moeite voor. Toch daagt Jezus scherp uit te onderzoeken waar dat zoeken over gaat. Wat zoeken ze éigenlijk? Zoeken ze – kort gezegd – verzadiging van zichzelf, of vertrouwen in de a/Ander?
Die vraag gaat even goed vandaag op – misschien zelfs meer dan vroeger! Ja, er zijn heel wat ‘zoekende mensen’. Soms doen ze daar zelfs heel wat moeite voor. Maar wat zoeken ze éigenlijk, verzadiging van zichzelf of vertrouwen in de a/Ander? Van die ‘verzadiging van zichzelf’ zien we vandaag talloze voorbeelden; van dat ‘vertrouwen’, … dat is een ander paar mouwen …
En dat geldt evenzeer voor zaken die er ‘spiritueel’ uitzien, of waar mensen lijken te zoeken naar zingeving, zelfs voor wat zich soms uitgeeft als christelijk geloof (klassiek of anders)! De vraagt blijft steeds – en dus ook voor onszelf: zoeken we er alleen maar verzadiging van onze eigen noden in, of groeien we erdoor om met vertrouwen in het leven te staan en dat leven dan ook samen met anderen op een verantwoordelijke manier uit te bouwen?
Joh.14,1-6 (16/05/2025)
1 “Laat je hart niet verontrust raken.
Jullie vertrouwen in God,
vertrouw ook in mij.
2 In het huis van mijn Vader
zijn er veel verblijfplaatsen.
Als dat niet zo was,
zou ik het jullie gezegd hebben.
Ik ga heen om een plaats voor jullie te bereiden.
3 En als ik ben heengegaan en voor jullie een plaats heb bereid,
kom ik terug
en neem jullie op bij mij,
zodat jullie ook zijn waar ik ben.
4 Waar ik heenga
en de weg erheen,
kennen jullie.
5 Tomas zei:
“Heer, wij weten níet waar je heengaat,
hoe kunnen we dan de weg kennen?”
6 Jezus antwoordde hem:
“Ik ben de weg, de waarheid en het leven.
Niemand komt tot de Vader
tenzij door mij.”
Het zou toch simpel kunnen zijn! Als wij nu eens de moed hadden onze eigengereidheid en gemakzucht af te leggen en gewoon dóen wat wij zeggen, nl. Jezus daad-werkelijk volgen … Als Jezus “de weg, de waarheid en het leven is” – wat wij toch met de mond belijden? – dan is meegaan met hem vanzelfsprekend toch de beste manier om tot het diepst vervullende leven – het volle, ‘eeuwige’ leven – te komen?! Als wij zelf denken het beter te weten, dan komen we misschien(?) wel ergens, maar ook bij dat diepst vervullende?
Natuurlijk reageren wij zoals Tomas: “Ja, maar … als we Jezus zomaar volgen, weten we niet waar dat heen gaat!” Nee, dat klopt. Het vraagt een loslaten van het éigen idee, om te vertrouwen in “de weg, de waarheid en het leven”. Dat kan lastig lijken – is het vaak ook wel –, maar dat eigengereid leven, levert dat geen “onrustig hart” op? Durf maar even in dat hart te kijken …