Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Joh.6,30-35 (6/05/2025)

30 Ze zeiden hem daarop:
“Welk teken doe jij dan,
zodat wij [in]zien en je vertrouwen?
Wat is jouw werk?
31 Onze voorvaderen hebben het manna gegeten in de woestijn
– zoals geschreven staat:
brood uit de hemel gaf hij hen te eten.” [Ps.78,24]
32 Jezus antwoordde hen:
Amen, amen, ik zeg jullie:
Niet Mozes heeft jullie het brood uit de hemel gegeven,
maar mijn Vader geeft jullie het ware brood uit de hemel.
33 Want het brood van God
is hij die neerdaalt uit de hemel
en leven geeft aan de wereld.”
34 Nu zeiden ze tegen hem:
“Heer, geef ons altijd dat brood!”
35 En Jezus zei:
“Ik ben het brood ten leven.
Wie naar mij toe komt, zal geen honger meer hebben,
en wie in mij vertrouwt, zal nooit meer dorst hebben.”

Hier wordt een vergelijking gemaakt tussen Mozes en Jezus, maar die levert wel wat verwarring op i.p.v. verheldering. Of zou Johannes dit met opzet gedaan hebben om net het bijzondere van Jezus aan te geven?
Het klopt natuurlijk dat ‘het brood uit de hemel’, het manna in de woestijn, niet door Mozes zelf was gegeven, maar door G-d. Mozes was een bemiddelaar tussen de mensen en G-d.
Enerzijds wordt Jezus hier in dezelfde lijn geplaatst: ook hij is bemiddellaar, schakelfiguur tussen G-d en mens. Voor de Joden wordt dit duidelijk in het brood dat hij hen te eten gaf, want voor een goed verstaander verwijst dat naar het manna. Maar anderzijds gebeurt er méér: Jezus identificeert zich met dat brood, dat manna! Hij moet dus wel rechtstreeks van G-d uitgegaan zijn.
Daarmee identificeert hij zich niet alleen met het manna, maar ook met G-d zelf!
Zullen wij dan voor óns leven dezelfde vraag stellen: “Heer, geef ons altijd dat brood!” En zullen wij dan ingaan op zijn antwoord?

Joh.10,22-30 (13/05/2025)

22    Toen was er in Jeruzalem het Vernieuwingsfeest.
       Het was winter.
        [Gr.: egkania < Hebr.: chanoeka, ook Lichtfeest genoemd, feest van de (her)inwijding van de tempel in 164 v.Chr., 8 dagen gevierd beginnend op 25ste Kislev = december]
23    Jezus wandelde in de tempel,
       in de zuilengang van Salomo.
24    De Joden omringden hem en vroegen:
       “Hoe lang hou je ons leven nog in spanning?
       Als jij de Gezalfde [Christos/Messiah] bent,
       zeg het ons dan vrijmoedig.”
25    Jezus antwoordde hun:
       “Ik heb het jullie gezegd,
       maar je gelooft het niet.
       De werken die ik doe in de naam van mijn Vader,
       die getuigen voor mij.
26    Maar je gelooft het niet
       omdat jullie niet van mijn schapen zijn:
27    mijn schapen geven gehoor aan mijn stem.
       Ik ken ze
       en zij volgen mij.
28    En ik geef ze volheid van leven,
       in der eeuwigheid gaan ze niet verloren,
       en niemand zal ze uit mijn hand roven.
29    Wat de Vader mij gegeven heeft,
       is groter dan alles,
       en niemand is bij machte
       te roven uit de hand van mijn Vader.
30    En ik en de Vader zijn één.”

Jezus spreekt zijn tegenstanders aan: mensen die niet geloven – dat staat er twee keer. Maar wie zijn dat? Zijn het alleen de Joden of worden ook wij aangesproken? Hebben ook wij niet gelijkaardige vragen en een zeker ongeduld? “Hoe lang hou je ons leven nog in spanning?” “Waarom blijft het allemaal zo in het vage?” “Waarom grijpt G-d niet in?” Elke generatie opnieuw komen deze vragen aan de orde. Het zijn vragen van mensen op zoek naar bevestiging en naar zekerheid.
Tegenover het leven dat gekenmerkt wordt door deze meer dan terechte vragen en onzekerheden, plaatst Jezus de warme tegenstroom van zijn liefdevolle belofte. Hij verzekert dat wie aan hem is toevertrouwd, wie hem volgt, niet verloren zal gaan. In verbondenheid met hem kan niets in de hele wereld hen scheiden van G-ds’ liefde. En ja, dit alles kan heel onzeker voelen. Het is immers – puur rationeel – niet te bewijzen. Je kunt het alleen maar geloven, of met andere woorden: Je toevertrouwen aan het eeuwige leven dat Jezus belooft, nl. dat we – nu reeds – gekend zijn en dat we in die kennis geborgen zijn.

Joh.10,1-10 (12/05/2025)

     “Amen, amen, ik zeg jullie:
       Wie de binnenhof van de schapen
       niet binnengaat door de deur,
       maar binnenklimt langs ergens anders,
       is een dief, een rover.
     Maar wie binnengaat door de deur,
       is de herder van de schapen.
     Voor hem doet de deurwachter open
       en de schapen geven gehoor aan zijn stem.
       Hij roept zijn schapen bij name
       en leidt ze naar buiten.
     En wanneer hij alle naar buiten heeft gedreven,
       gaat hij voor hen uit
       en de schapen volgen hem
       omdat ze zijn stem kennen.
     Maar een ander zullen ze zeker niet volgen;
       ze zullen van hem wegvluchten
       omdat ze van de ander de stem niet kennen.”
     Deze parabel vertelde Jezus tegen hen,
       maar ze herkenden niet wat het was
       dat hij tegen hen zei.
     Jezus zei dus opnieuw tegen hen:
       Amen, amen, ik zeg jullie:
       Ik ben de deur voor de schapen.
     Allen die vóór mij gekomen zijn,
       waren dieven, rovers,
       nee, de schapen hebben aan hen geen gehoor gegeven.
     Ik ben de deur.
       Als iemand door mij naar binnen gaat,
       zal hij bevrijd worden:
       hij zal in- en uitgaan en weide vinden.
10    De dief komt voor niets anders
       dan om te stelen, te slachten en verloren te laten gaan.
       Ik ben gekomen
       opdat zij leven zouden hebben,
       en wel in overvloed.”

Voor ons zijn formules als ‘ik ben’ vaak misleidend. Wij zeggen: ik ben die of die, ik ben zo oud, kortom ik ben van alles en nog wat.
In de Hebreeuwse denkwereld schuiven ‘ik ben’ en ‘ik doe’ helemaal over elkaar heen. Daar geldt: Ik ben wat ik doe. ‘Zijn’ is er een werk-woord en drukt dynamiek uit. ‘Zijn’ is ‘functioneren’. Het is geen absoluut, onaanraakbaar, metafysisch zijn, maar wel zijn-voor-jou, betrokken zijn, gevoeld en gekend worden.
Daarom zijn de ‘Ik ben’-namen bij Jezus altijd verbonden met wat hij doet. Hij is wat hij doet. En omgekeerd. Hij doet wat hij is. De ‘Ik ben’-namen zijn geen automatismen, maar werkwoorden die alleen maar bestaan als ze vervoegd en gedeeld worden.
Al Jezus’ ‘Ik ben’-woorden zijn ook inclusief. Jezus doet er steeds onmiddellijk op volgen: jullie …! Ik ben de deur – jullie zullen door mij in- en uitgaan. Als wij niet doen als hij, als hij niet ‘gedaan’ wordt, ís hij niet. Hij kan alleen maar zijn, als hij gedaan wordt, ook door jou en mij.

Joh.14,27-31a (20/05/2025)

27    Vrede laat ik jullie na.
       Míjn vrede geef ik jullie, niet zoals de wereld die geeft.
       Ik geef haar jullie,
       laat je hart dus niet verontrust raken
       en wees niet bang!
28    Je heb gehoord dat ik jullie zei:
       Ik ga heen en kom naar jullie terug.
       Als je mij daad-werkelijk zou liefhebben,
       zou je verheugd zijn dat ik naar de Vader ga,
       want de Vader is groter dan ik.
29    En ik zeg jullie dit vóór het gebeurt,
       opdat wanneer het gebeurt, je zou vertrouwen.
30    Veel zal ik met jullie niet meer kunnen bespreken,
       want de heerser van deze wereld komt.
       Hij heeft geen macht over mij,
31    maar zo zal de wereld leren kennen
       dat ik de Vader liefheb
       en handel zoals de Vader mij gewezen heeft.

Je zou wat jaloers kunnen raken op de innerlijke vrede die Jezus lijkt gehad te hebben! Zeker in het Johannes-evangelie is die goed voelbaar. Enerzijds klinkt daarin vaak sterk dat soevereine gevoel alsof hij boven de soms toch wel harde omstandigheden van zijn leven staat, én anderzijds klinkt al even duidelijk de krachtbron daarvoor, nl. zijn verbondenheid met zijn Vader. Blijkbaar is die verbondenheid zijn ‘geheim’ – waarover hij overigens geen geheim maakt! – om die innerlijke vrede te kunnen bewaren en beleven.
En jaloers zijn hoeft niet!, want hij houdt die vrede niet voor zich alleen. Hij reikt ze ook aan ons aan: “Ik geef haar jullie, laat je hart dus niet verontrust raken en wees niet bang!” Het is een zin die we elke dag zouden moeten herhalen. Ook wij kunnen in die innerlijke vrede leven, als wij maar leven in verbondenheid met G-d! De – soms moeilijke – omstandigheden van ons leven zullen daarmee niet ‘weg’ zijn, maar we zullen ze wel zonder angst tegemoet kunnen treden. En dat is: Léven-IN-vertrouwen …

Joh.15,1-8 (21/05/2025)

1      Ik ben de ware wijnstok
       en mijn Vader is de wijngaardenier.
2      Elke rank die in mij geen vrucht draagt, haalt hij weg,
       en elke die wel vrucht draagt, snoeit/zuivert hij
       opdat ze meer vrucht zou dragen.
3      Jullie zijn al gesnoeid/gezuiverd
       door het woord dat ik tegen jullie gesproken heb.
4      Verblijf in mij – zoals ik in jullie.
       Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf
       als hij niet verblijft in de wijnstok,
       zo ook jullie niet
       als je niet verblijft in mij.
5      Ik ben de wijnstok
       en jullie zijn de ranken.
       Wie in mij verblijft – zoals ik in hem,
       die draagt veel vrucht.
       Want zonder mij kunnen jullie niets.
6      Als iemand niet verblijft in mij,
       is hij buitengeworpen en verdord, zoals de rank.
       Men verzamelt ze om in het vuur te gooien
       en te worden verbrand.
7      Als jullie in mij verblijven
       en mijn woorden in jullie verblijven,
       vraag dan wat je wil
       en het zal je gebeuren.
     Hierin toont zich de grootheid van mijn Vader:
       dat jullie veel vrucht dragen
       en mijn leerlingen worden.

Jezus houdt een pleidooi voor een leven in verbondenheid. Om te begrijpen wat dat concreet betekent, wijst hij drie dingen aan:
Je kan geen vruchten dragen uit jezelf.
In je eentje kom je niet tot een vruchtbaar leven. Dat is vandaag een tegendraadse gedachte. Toch blijft Jezus’ oproep klinken: Als je leven louter en alleen op jezelf gericht is, kom je nergens. Je wordt pas een vruchtbaar mens in verbondenheid met de A/ander.
Verblijf in mij, zoals ik in jou verblijf.
Jezus en G-d vallen als het waren samen. Ze verblijven in elkaar. En dat is wat hij ook aan ons vraagt: in hem te verblijven, zoals hij in G-d. Alleen vanuit die wederzijdse, innige verbondenheid zal het leven vruchtbaar zijn. Daarop mag je vertrouwen.
Er zal gesnoeid moeten worden.
Leven in verbondenheid betekent niet zomaar je goesting doen, maar wel je doen en laten afstemmen op G-ds woorden. Niet de economie, niet de politiek, noch je ego hanteert de snoeischaar, maar wel G-ds woorden. Het komt erop aan zijn woorden tot de jouwe te maken en je leven daardoor te laten richten.

Joh.15,18-21 (24/05/2025)

18    Als de wereld jullie haat,
       besef dan dat ze mij eerder heeft gehaat dan jullie.
19    Als jullie van de wereld zouden zijn,
       dan zou ze wel vriendelijk behandelen wat haar eigen is,
       maar omdat jullie niet van de wereld zijn,
       omdat ik jullie heb uitgekozen úit de wereld,
       daarom haat de wereld jullie.
20    Her-inner je het woord dat ik tegen jullie sprak:
       Een dienaar is niet groter dan zijn heer. [Joh.13,16]
       Als ze mij hebben vervolgd,
       zullen ze ook jullie vervolgen;
       en als ze mijn woord hebben be-waard [waargemaakt],
       zullen ze ook dat van jullie be-waren.
21    En dit alles zullen ze jullie aandoen
       omwille van mijn naam,
       omdat ze geen voeling hebben met wie mij gezonden heeft!

Jezus spreekt hier tot mensen die zijn woorden helemaal hebben laten doordringen, ze tot de hunne hebben gemaakt. Hij weet dat ze zullen lijden wanneer ze zijn boodschap daad-werkelijk gaan beleven. Hij heeft het zelf doorgemaakt. Hij beseft maar al te goed dat zijn boodschap vreemd klinkt in onze wereld. Zijn boodschap zet mensen aan tot reflectie, en dat is lastig. Daarom wijzen ze de woorden liever af (desnoods met geweld) dan te proberen om ze te begrijpen. Wanneer je nu deze – lastig te aanhoren – woorden niet alleen verkondigt, maar ook daad-werkelijk gaat beleven, wordt het nog confronterender. Je kan ervan op aan dat men je niet warm zal onthalen. Integendeel!
De enige weg om er iets van te verstaan én om het vol te houden, is leven in verbondenheid met de Vader.