Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Lc.9,18-22 (24/09/2021)
Op zekere dag was Jezus aan het bidden op een eenzame plek.
Zijn leerlingen waren bij hem en hij vroeg hun: “Wie zeggen de mensen dat ik ben?” Zij antwoordden: “Johannes de doper, anderen Elia, en nog anderen dat een van de vroegere profeten is opgestaan.”
“Maar jullie, vroeg Jezus, wie zeggen jullie dat ik ben?”
Petrus antwoordde: “De gezalfde [christos / messiah] van God!”
Maar hij drukte hen met klem op het hart dit aan niemand te zeggen. “Eerst zal de mensenzoon veel moeten lijden en door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden verworpen en gedood moeten worden en op de derde dag opgewekt zijn.”
“Op zekere dag was Jezus aan het bidden …” Het lijkt er te staan als openingszinnetje zonder veel belang. Maar niets is minder waar! In de Evangelies staat het vaak op zo’n ‘terloopse’ manier vermeld, maar de veelheid en de vaak scharnierende functie die het heeft in het verloop van Jezus’ leven, moeten ons doen beseffen dat ‘bidden’ een uitermate centrale plaats had voor hem.
Je kunt zijn gebed zien als ‘even weg uit de drukte om op adem te komen’. Dat klopt wel, maar dan moeten we ‘adem’ minstens met een hoofdletter schrijven. ‘Bidden’ was voor Jezus de navelstreng van heel zijn doen en laten, het ‘kanaal’ waarlangs de Kracht en Liefde van zijn Vader door hem heen stroomde naar de mensen rondom hem. En ook omgekeerd: waarlangs hij mensen bij de Vader bracht. Geen ‘wonder’ kon gebeuren zonder dat hij ‘in-gebed’ was.
De vraag die Jezus hier zijn leerlingen stelt, kan een theologische lijken, maar dan vergeten we dat ‘openingszinnetje’. Zelf staat hij in verbinding met zijn Vader. Waar hij naar vraagt is hoe het staat met de verbinding van zijn leerlingen met hém! Geen rationeel antwoord zoekt hij, maar een relationeel! Zijn zijn leerlingen ‘in-gebed’ in hem?
Ben ík ‘in-gebed’ in hem?
Lc. 5,1-11 (3/09/2020)
Op zekere dag stond Jezus aan de oever van het meer van Gennésaret, terwijl de mensen op Hem aandrongen om het woord Gods te horen.
Hij zag nu twee boten liggen aan de oever van het meer; de vissers waren eruit gegaan en spoelden hun netten. Hij stapte in een van de boten,
die van Simon, en vroeg hem een eindje van wal te steken. Hij ging zitten en vanuit de boot vervolgde Hij zijn onderricht aan het volk.
Toen Hij zijn toespraak had geëindigd zei Hij tot Simon: “Vaar nu naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst.”
Simon antwoordde: “Meester, de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen; maar op uw woord zal ik de netten uitgooien.”
Ze deden het en vingen zulk een massa vissen in hun netten dat deze dreigden te scheuren. Daarom wenkten ze hun maats in de andere boot om hen te komen helpen.
Toen die gekomen waren vulden zich de beide boten tot zinkens toe.
Bij het zien daarvan viel Simon Petrus Jezus te voet en zei: “Heer, ga van mij weg, want ik ben een zondig mens.”
Ontzetting had zich meester gemaakt van hem en van allen die bij hem waren, vanwege de vangst die ze gedaan hadden. Zo verging het ook Jakobus en Johannes,
de zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten. Jezus echter sprak tot Simon: “Weest niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen.”
Ze brachten de boten aan land en lieten alles achter om Hem te volgen.
Ik ben in de verste verten niet vertrouwd met vissen om te weten wat zich hier juist afspeelt; en ik vermoed dat de evangelist Lucas dat ook niet wist.
Het gaat er hier dus niet om dat Jezus die doorwinterde vissers eens een lesje zou leren, of dat hij het allemaal beter weet of een spectaculair wonder
zou willen doen (dit zijn allemaal uitleggingen die je wel eens hoort).
Voor mij zit de kern van dit gebeuren in Jezus vraag: “Vaar naar het diepe en gooi dáár je netten uit voor de vangst.”
Jezus heeft net een menigte mensen toegesproken. Dat lijkt mooi, maar we weten uit de andere verhalen dat zeker niet iedereen hem ook echt zal volgen.
(Diezelfde menigte zal hem ook aan het kruis schreeuwen.) Er is blijkbaar nog een verschil tussen mooie verhaaltjes beluisteren en ‘naar de diepte gaan’.
Christen – volgeling van Jezus – word ik pas als ik G-ds Woord niet alleen beluister, maar ook diep wortel laat schieten in mijn leven;
als ik mij in die diepte durf te begeven; mij écht wagen aan G-ds avontuur met mij!
Lc.5,12-16 (8/1/2021)
Dit gebeurde toen hij in één van de steden [van Galilea] was:
Kijk! Er was daar een man vol melaatsheid. Toen hij Jezus zag, viel hij voor hem neer en smeekte:
“Als jij het wil, ben je in de kracht mij te reinigen!”
Jezus strekte zijn hand uit en raakte hem aan: “Ik wil: word gereinigd!”, en onmiddellijk verdween zijn melaatsheid.
Hij gebood hem het nog aan niemand te zeggen, maar zich te laten zien aan de priester
en het reinigingsoffer te brengen [in de tempel in Jeruzalem!],
zoals Mozes het geboden had [Lev.13-14], als getuigenis voor hen.
Maar eens te meer ging het gerucht over hem rond en velen kwamen samen om hem te horen en om door hem te worden geheeld van hun ziekten.
Hij echter trok zich telkens terug op eenzame plaatsen om te bidden.
In deze passage zien we duidelijk hoe het nooit Jezus’ bedoeling was mensen op te zetten tegen de wet,
en ook niet om de aandacht op zichzelf te trekken. Het gaat hem om het kenbaar maken van Góds werking
én de mensen weer contact te geven met de gemeenschap.
De man in nood (het blijken vaak díe te zijn) beseft Jezus’ kracht en doet er, met aandrang maar toch nederig, een beroep op.
Jezus komt hem ook tegemoet (“raakte hem aan”!), maar voor de volbrenging ervan verwijst hij de man wel naar de wet van Mozes
(waarvoor er wellicht een week pelgrimstocht naar Jeruzalem voor hem op zat).
Elke ‘machtige daad’ van Jezus wordt pas ‘vol’ als enerzijds de dankbaarheid aan G-d wordt bewezen,
en anderzijds het bevestigd wordt door het dagelijks leven in de gemeenschap.
Te vaak (toen en nu) wordt Jezus’ invloed in een mensenleven als een private aangelegenheid gezien.
Te vaak (toen en nu) wordt déze Jezus-boodschap niet begrepen. – Even vaak moet Jezus (en al wie in zijn spoor wil gaan)
zich in de eenzaamheid terugtrekken: níet dus voor een ‘privé-onderonsje’ met zijn Vader,
maar om ‘helder te zien’ … en door te gaan.
Lc. 5,17-26 (7/12/2020)
Eens was Jezus aan het onderrichten. Er waren farizeeën en wetsleraren gekomen
uit alle dorpen van Galilea en Judea en uit Jeruzalem. En de geestkracht tot heling was in hem.
Kijk! Er waren enkele mannen die op een draagbaar iemand droegen die verlamd was.
Ze probeerden hem binnen te dragen en onder zijn aandacht te brengen.
Maar door de menigte vonden ze geen doorgang om hem binnen te dragen.
Daarom gingen zij het dak op en lieten hem op de draagbaar neer, door de daktegels heen, vlak voor Jezus.
Bij het zien van hun vertrouwen, zegt hij tegen hem: “Je zonden zijn je vergeven.”
De schriftgeleerden en farizeeën begonnen onderling te discussiëren:
“Wie is hij wel, dat hij zo godslasterlijk spreekt? Wie kan zonden vergeven behalve God alleen?”
Maar Jezus onderkende hun redeneringen en vroeg hun: “Wat redeneer je daar in je hart? Wat is makkelijker te zeggen:
‘je zonden zijn je vergeven’ of ‘sta op en loop’? Welnu, zodat jullie zouden weten dat de mensenzoon volmacht heeft op aarde zonden te vergeven,
ik zeg je – zei hij nu tegen de verlamde: Sta op, neem je draagbaar en ga naar huis.”
En onmiddellijk stond hij voor aller ogen op, hij nam op waar hij eerst op neerlag, vertrok naar huis en verheerlijkte God.
Ontzetting beving allen en zij verheerlijkten God. Zij werden vervuld van vrees: “Vandaag hebben wij onverwachtbare dingen [paradoxen] gezien!”
Het is een bont allegaartje daar in en rond het huis – Farizeeën, wetsleraren, mannen en vrouwen, zieken en gezonden,
dragers en hij die gedragen wordt, jij en ik (?). Met z’n allen verzamelen ze zich rond Jezus.
Kijk! Er staat iets te gebeuren! Enkele vastberaden mannen mengen zich in de menigte. Een zee van mensen houdt hen niet tegen.
De liefde en bewogenheid voor hun vriend maakt hen vindingrijk. Vol vertrouwen gaan zij door.
En Jezus ziet. Hij ziet hun vertrouwen dat zich uit in daden. Daden die spreken van volhardende liefde.
Een vertrouwen dat zich geen halt laat toeroepen, door niets of niemand en tot het uiterste gaat.
Dat geloof, zo’n rotsvast vertrouwen raakt Jezus: “Bij het zien van hun vertrouwen …”.
Dat is wat er hier gebeurt: de ander dragen en je laten dragen. Dat is dus wat wij, mensen voor elkaar kúnnen doen:
vol vertrouwen elkaar dragen, je laten dragen … ook in geloof! Dan zijn er onverwachtbare, ongeziene, paradoxale dingen te zien.
Lc.5,27-32 (20/2/2021)
Hierna ging hij weg en zag een tollenaar, Levi genaamd, zitten bij het tolhuis.
Hij zei tegen hem: “Volg mij.” Hij stond op, liet alles achter en volgde hem.
Levi liet voor hem in zijn huis een groot feestmaal bereiden
en een groot aantal tollenaars en anderen lagen mee met hem aan tafel.
De farizeeën en hun schriftgeleerden zeiden morrend tegen Jezus’ leerlingen:
“Waarom eten en drinken jullie met tollenaars en zondaars?”
Jezus antwoordde hun: “Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken.
Niet om rechtvaardigen te roepen, ben ik gekomen, maar zondaars.”
Jezus is gekomen voor zondaars … Niet voor mij dus …
Of toch? Altijd lastig om daarover na te denken, laat staan het als diep besef tot ons door te laten dringen.
We mogen wel de ballast achter ons laten die verkondigde hoe slecht we wel waren en hoe schuldig.
Dat is niet helemaal onwaar, maar kreeg een onevenwichtig zwaar accent. Dat wij zondige mensen zijn, blijft echter helaas wél waar.
Het wordt duidelijker als we even naar het woord ‘zonde’ kijken. In de nieuwe Psalmvertaling wordt dit systematisch vertaald met:
verwijdering. Want dát is waar ‘zonde’ over gaat: tekens wanneer en waarmee ik mij van G-d (en van de mensen, want daar woont G-d) afkeer.
Telkens ik me eerder naar mezelf keer dan naar de a/Ander, verwijder ik mij van G-d – ‘en dat is zonde’.
Mooi aan het beeld van de ‘verwijdering’ is ook: ík kan mij afkeren van G-d, maar dat betekent nog niet dat G-d zich afkeert van mij – integendeel:
in zijn uiterst milde en geduldige liefde lonkt hij mij met open armen, tot ik mij omkeer … en hij er ís.
‘Interessant’ detail – troostvol ook voor mij, zondaar: Het is wel degelijk Levi, de tollenaar, de ‘zondaar’ die geroepen wordt én volgt
(hij wordt 1 van de 12); niet de farizeeër die van zichzelf denkt geen zondaar te zijn.
Lc. 5,33-39 (4/09/2020)
In die tijd zeiden de schriftgeleerden en Farizeeën tot Jezus: 'De leerlingen van Johannes vasten dikwijls en verrichten gebeden;
die van de Farizeeën doen dat ook, maar de uwen eten en drinken.' Jezus antwoordde: 'Kunt gij soms de vrienden van de bruidegom laten vasten
zolang de bruidegom bij hen is? Er zullen echter dagen komen, dat de bruidegom van hen is weggenomen en dan, in die tijd, zullen ze vasten.'
Hij gaf hun ook nog een gelijkenis: 'Niemand scheurt een lap van een nieuw kleed om daarmee een oud te verstellen;
anders verscheurt hij immers niet alleen het nieuwe kleed, maar de lap uit het nieuwe past bovendien niet bij het oude.
En niemand doet jonge wijn in oude zakken; anders doet de jonge wijn de zakken bersten, hij loopt eruit en de zakken gaan verloren.
Maar jonge wijn moet men in nieuwe zakken doen. En niemand die oude wijn gedronken heeft wenst jonge: hij zal zeggen: de oude is best.'
Het is opvallend hoe in alle tijden en alle religies het vasten een plaats heeft.
Hier lezen we hoe het inderdaad ook al een gebruik was bij de Joden en hoe die het enigszins vreemd vinden dat Jezus en zijn leerlingen dat níet lijken te doen.
(In zijn eigen tijd had Jezus met zijn rondtrekkend clubje blijkbaar wel een naam van een flierefluiter te zijn.)
Met zijn uitleg waarom dat zo is, wijst Jezus meteen aan dat hij wel degelijk de kernbetekenis van vasten snapt én naar waarde schat:
Het gaat er níet om een religieuze prestatie te leveren; wél gaat het om een gebaar en een bewustwording van verbinding met G-d.
Vast-en dient om los te komen van alles wat mij weg drijft van G-d; vast-en dient om de verbinding met G-d opnieuw aan te halen en uit te zuiveren.
En ja, mijn eigen lichaam én mijn solidariteitsgevoel zullen er ongetwijfeld ook (heel) veel bij winnen,
maar ook díe winst zal zuiverst zijn als ze niet meer op mezelf is gericht, maar enkel en alleen op G-d.
(vrijdag was vroeger vastendag … misschien nog zo gek niet om dat in ere te herstellen …?)