Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mt.14,22-36 (8/08/2023)
22 Onmiddellijk dwong Jezus zijn leerlingen
in de boot te stappen
en voor hem uit naar de overkant te varen,
terwijl hij de menigte zou wegzenden.
23 En nadat hij hen had weggezonden, ging hij de berg op
om in afzondering te bidden.
Toen de avond viel, was hij daar alleen.
24 De boot was al midden op het meer, ver van het land,
en werd geteisterd door de golven.
Ze hadden immers de wind tegen.
25 In de vierde nachtwake [laatste kwart van de nacht]
kwam Jezus tot bij hen, wandelend op het meer.
26 Toen de leerlingen hem zagen wandelen op het meer,
raakten ze in grote verwarring.
“Een spook [phantasma]!”, zeiden ze
– en ze schreeuwden van angst.
27 Onmiddellijk echter sprak Jezus tegen hen:
“Hou moed, ik ben het, vrees niet.”
28 Petrus antwoordde hem nu:
“Heer, als jij het bent,
beveel mij dan bij jou te komen op het water.”
29 Hij zei: “Kom!”
En Petrus stapte uit de boot,
wandelde op het water
en ging naar Jezus.
30 Toen hij echter de wind zag,
werd hij bang en begon te zinken.
Hij schreeuwde: “Heer, red mij!”
31 En onmiddellijk strekte Jezus zijn hand uit
en greep hem vast.
Hij zei hem: “Klein-vertrouwende, waarom wankelde je?”
32 Ze stapten in de boot
en de wind ging liggen.
33 Zij die in de boot zaten, bogen voor hem neer:
“Waarlijk, jij bent Gods zoon!”
34 Ze staken over
en kwamen aan land in Gennesaret.
35 De mannen van die plaats herkenden hem
en zonden de boodschap in heel die omgeving,
en men bracht allen bij hem die er slecht aan toe waren.
36 Ze smeekten hem dat ze alleen al maar de zoom van zijn kleed mochten aanraken.
En wie dat deed, werd bevrijd.
Jezus’ nood om in de stilte alleen te kunnen bidden, blijft. De honger van de mensen had hem uit die stilte doen komen om een woord van bevrijding en richting te geven. (zie gisteren) Maar hij keert terug naar die stilte, omdat het begin- én eindpunt van zijn hele ‘werk’ Gód is, en niet hijzelf.
En weer is er een nood van mensen die hem uit die stilte haalt. Het is de angst van het dreigen te verzuipen in het leven. Eigenlijk stellen de leerlingen op hun bootje niet eens de vraag! Maar voor wie met een helder oog in het donker van het leven tuurt, ziet wel waar mensen angstig zijn en nood aan hebben.
Opnieuw de vraag van gisteren: zoek ík de stilte op, om vanuit G-d en naar G-d toe te leven? Laat ik in die stilte mijn oog zo helder worden dat ik zíe de werkelijke nood van de mensen om mij heen, ook als ze die niet uitspreken? Dan zal en dan kán ik mijn hand uitsteken …
Zondag (28/06/2020)
dertiende zondag
Mt. 10,37-42
'Wie zijn vader of moeder meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig;
wie zijn zoon of dochter meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig.
En wie zijn kruis niet opneemt en Mij volgt, is Mij niet waardig.
Wie zijn leven vindt, zal het verliezen, en wie zijn leven verliest om mijnentwil zal het vinden.
Wie je opneemt, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt hem op die Mij gezonden heeft.
Wie een profeet opneemt, omdat het een profeet is, zal ook het loon van een profeet ontvangen;
en wie een deugdzaam mens opneemt, omdat het een deugdzaam mens is, zal ook het loon van een deugdzame ontvangen.
En wie een van deze kleinen al was het maar een beker koud water geeft, omdat hij mijn leerling is,
voorwaar, Ik zeg je: zijn loon zal hem zeker niet ontgaan.' '
Wat moet ik met deze tekst? Mag hij mij uit mijn comfort-zone halen?
‘Wie meer houdt van …, … is Mij niet waard.’ Deze woorden dwingen mij stil te staan bij de vraag: “Welke liefde doet mij Léven?”
G-ds Liefde?! Ja, die Liefde geeft mij het basis-vertrouwen om anderen lief te hebben.
’Wie zijn kruis ….’ Wat is dat kruis dat moet worden opgenomen? Is het die afgrondelijke ervaring van
‘mijn G-d mijn G-d waarom heb je mij verlaten’? Die ervaring waarin G-d de grote aanwezige Afwezige blijft tot in de dood.
Dát léven, in het spoor van Jezus … Ik durf er niet veel méér over te zeggen, maar voor mij gaat het daar wel over.
‘Wie zijn leven vindt, zal het verliezen … , zal het vinden.’
Doorleefde woorden, uitgesproken door Iemand die zélf gezien en geëerd had kunnen worden. Maar Hij heeft daar van afgezien.
Hij heeft zichzelf, zijn leven, uit handen gegeven en zo verwijst heel dat gegeven leven naar G-d! Je leven verliezen ‘omwille van mij’,
wordt dan mij onvoorwaardelijk verbinden aan G-d. Mijn leven los-laten, uit handen geven.
G-ds Liefde ontvangen en met mijn leven verwijzen naar G-d.
Mt. 11,11-15 (10/12/2020)
Waarlijk, ik zeg jullie: Onder wie uit vrouwen zijn geboren, is er niemand geweest die groter is dan Johannes de doper,
maar in het koningschap der hemelen is zelfs de kleinste groter dan hij.
Vanaf de dagen van Johannes de doper tot nu lijdt het koningschap der hemelen geweld – geweldenaars proberen het weg te rukken –
want de profeten en de wet leidden toe naar Johannes. Hij is – als je het wil aannemen – de Elia die zou terugkomen.
Wie oren heeft, moet luisteren!
Vijf dagen na elkaar horen we vanaf vandaag over Johannes de doper.
Hij is dan ook de voorloper van ‘de komende’ (zo noemen de Orthodoxe Christenen hem ook: Johannes de Voorloper (i.p.v. de Doper)).
En ja, dat mag terecht een grootse taak worden genoemd (een grote taak trouwens ook).
En toch gaat de bevrijdende boodschap (= Evangelie) nooit over groot-zijn. Het is juist zo typisch – straks met Kerstdag ‘ten voeten uit’ aan de wereld getoond –
dat G-ds koningschap van een heel andere orde is, nee, zich juist toont in het onooglijk kleine.
Hemel wordt het waar G-d koning mag zijn – en dat kan dus blijkbaar even goed in een stal …
Dáárvan was Johannes getuige, met zijn eigen kleine leven.
Vreemd toch (of juist niet?) dat deze boodschap van koningschap in het kleine, de ‘groten der aarde’ in paniek doet schieten en dan maar ‘naar de grote middelen doet grijpen’. Johannes was er het eerste – helaas niet het laatste – slachtoffer van …
Mt.16,13-19 (22/02/2024)
13 Nu kwam Jezus in de streek van Caesarea Filippi [noord-Israël].
Hij vroeg aan zijn leerlingen:
“Wie zeggen de mensen dat de mensenzoon is?”
14 Ze antwoordden:
“Sommigen zeggen Johannes de doper, anderen Elia,
en nog anderen Jeremia of één van de profeten.
15 Nu zei hij tegen hen:
“Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?”
16 Simon Petrus antwoordde:
“Jij bent de Gezalfde [Christos/Messiah],
de zoon van de levende God!”
17 Jezus zei nu tegen hem:
“Gezegend [vooruit ermee!] ben jij, Simon Barjona [zoon van Jona],
want niet vlees en bloed hebben dit geopenbaard aan jou,
maar mijn Vader in de hemelen.
18 En ik zeg jou dat jij een rots [Petros] bent,
en op deze rots zal ik mijn gemeenschap bouwen
en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet te sterk zijn.
19 En ik zal je de sleutels geven van het koningschap der hemelen.
Wat je zult binden op de aarde,
zal gebonden zijn in de hemelen,
en wat je zult vrij maken op de aarde,
zal vrij gemaakt zijn in de hemelen.”
Stel dat jij tussen de leerlingen staat en Jezus jou de vraag stelt: “Wie zeg jij dat ik ben?”
…
Petrus’ antwoord fascineert mij. Hij antwoordt heel spontaan. (Ik zou er meer tijd voor nodig hebben). In één woord zegt hij wie Jezus voor hem is: de Christus, de Gezalfde. Het zijn woorden die hem aangereikt worden van elders, van G-d, waarop hij vertrouwt. Ze brengen hem tot het inzicht zodat hij in Jezus G-d aan het licht ziet komen.
Het besef dat Jezus de Christus is, vormt duidelijk een stevige basis om een gelovige gemeenschap op te bouwen. Petrus krijgt dan ook de opdracht om dit te doen: een gemeenschap uitbouwen vanuit een intense verbondenheid met Christus en in zo’n gemeenschap – eentje die zich laat leiden door de Gezalfde – daar is geen dood te bespeuren. Het zal een werkelijkheid zijn waarin mensen – omwille van zijn Naam – elkaar binden en vrijmaken, m.a.w. een hemelse werkelijkheid.
Mt.9,18-26 (5/7/2021)
Hij was nog niet uitgesproken, of kijk: er kwam een overste [van de synagoge] naar hem, boog voor hem neer en zei: “Mijn dochter is zojuist gestorven, maar kom, leg haar je hand op en ze zal leven.” Jezus veerde op [werd klaarwakker] en volgde hem, samen met zijn leerlingen.
En kijk, er was een vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies leed die hem langs achteren naderde en de zoom van zijn mantel aanraakte. Want ze dacht: “Zelfs als ik alleen maar zijn mantel aanraak, zal ik bevrijd worden.” Maar Jezus draaide zich om en zag haar: “Wees gerust dochter, je vertrouwen heeft je bevrijd.” En vanaf dat uur was de vrouw bevrijd.
Nu kwam Jezus in het huis van de overste. Hij zag de fluitspelers en de vele getroebleerde mensen en zei hen: Ga weg [maak plaats], want het meisje is niet gestorven, maar slaapt.” Maar ze lachten hem uit. Toen de menigte dan buitengedreven was, ging hij binnen. Hij nam haar hand vast en het meisje stond op [werd wakker].
Het verhaal hierover ging rond in heel de streek.
Vorige zondag (27/6) hoorden we de langere Marcus-versie van dit gebeuren. Kun je dus ook even teruglezen (Mc.5,21-43). Matteüs haalt er enkele kernthema’s uit.
Mij valt op hoe het hier voortdurend over ‘bevrijding’ gaat. Uiteraard van het dochtertje en de vrouw (die Jezus óók ‘dochter’ noemt!) en de omstaanders (de ouders en de “vele getroebleerde mensen”), maar ook voor Jezus zelf!
In het hele Evangelie lezen we hoe horden mensen Jezus volgen. Tegelijk lezen we er ook hoe Jezus helemaal geen ‘massamens’ was. Al zeker niet in de betekenis van een meeloper, maar ook dat hij niet graag met die massa’s omging. Hij spreekt hen wel toe (“in gelijkenissen, omdat zij horende niet horen”), maar als hij in actie schiet (t.t.z.: eenvoudige, maar doeltreffende handelingen stelt) is dat steeds met een zeer beperkt aantal mensen, meestal zelfs ‘van aangezicht tot aangezicht’.
Hier is het twee keer een heel concrete mens in nood die hem bevrijdt uit het massagebeuren – “en hij veert op”.
Wie mag míj vandaag bevrijden?
Mt. 11,16-19 (11/12/2020)
Waarmee zal ik de mensen van deze generatie vergelijken?
Ze zijn als kleine kinderen die op de markt zitten en hun vriendjes toeroepen:
‘Wij spelen voor jullie op de fluit, maar je danst niet. Wij zingen voor jullie een klaaglied, maar je weent niet!’
Want Johannes kwam, hij at noch dronk en ze zeggen: ‘Hij is van een demon bezeten.’
En de mensenzoon kwam, hij at en dronk wél en ze zeggen: ‘Kijk eens naar die vreter en zuiper, die vriend van tollenaars en zondaars!’
Wijsheid wordt als waar erkend door allen die haar kinderen zijn.
Jezus verwijt de mensen kinderachtige wispelturigheid. Als ze Johannes de Doper niet willen erkennen,
gebruiken ze er het argument voor dat hij veel te ascetisch is; en als ze ‘de mensenzoon’ (Jezus zelf) niet willen erkennen,
gebruiken ze het omgekeerde argument dat hij veel te losbandig is. Wat willen ze nu eigenlijk?
Gewoon hun zin doen, natuurlijk! – Hoe ben je/ik zelf …
Het is in onze tijd niet anders, dat het zíen van waarachtige Godsgezanten wel enig onderscheidingsvermogen vergt.
Wij zijn nogal geneigd voort te gaan op uiterlijke kenmerken, waarbij dan de geneigdheid om een Godsgezant eerder te (h)erkennen
in het ascetische of eerder in het vrije aan ónze kant ligt, niet aan de kant van de boodschap zelf!
Is Gods bevrijdende boodschap voor vandaag méér waar omdat die in welluidende woorden wordt verkondigd of stamelend?
Door een slonzige armoezaaier of een gedistingeerd iemand? In een kerk of op straat? … (ga zo nog maar even door)
De wispelturigheid verdwijnt maar, als wij ons eigen kinderachtig willetje aan de kant schuiven en plaats maken voor Góds wijsheid.