Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Mt.11,20-24 (13/7/2021)

Toen begon hij de steden waarin de meeste van zijn krachtsdaden gebeurd waren, te verwijten dat zij zich niet hadden toegekeerd: “Wee, Chorazin, wee, Betsaïda [dorpen van de eerste verkondiging, maar die haar niet ontvingen], want als in [de iconisch goddeloze steden] Tyrus en Sidon de krachtsdaden zouden zijn gebeurd die bij jullie zijn gebeurd, dan zouden zij al lang – in zak en as gezeten – zich bekeerd hebben. Voor hen zal het bij het oordeel draaglijker zijn dan voor jullie.
En jij, Kafarnaüm, zul jij tot de hemel verheven worden [omdat ik er vertoefde en verkondigde]? Tot in het dodenrijk zul je afdalen, want als in Sodom de krachtsdaden waren gebeurd die bij jullie gebeurd zijn, het zou tot vandaag zijn blijven bestaan. Maar ik zeg je: Voor het land van Sodom zal het op de dag van het oordeel draaglijker dan voor jou.

 Telkens weer botst Jezus op vastgeroeste denkkaders. Overal waar hij komt, voelt hij de starheid en de weerstand om de eigen gecreëerde zekerheden los te laten. Zijn geduld wordt danig op de proef gesteld. Zij verstaan er blijkbaar niets van. Hij past niet in hun denkkaders (wil er ook niet in passen). Hoeveel wonderen moeten ze nog zien vooraleer ze hun ideeën over God en geloof durven los te laten? Hoeveel krachtdaden moeten er nog gebeuren om openheid te creëren in hun denken? Is het überhaupt wel mogelijk om af te dalen in de leegte, het niet-weten, de onzekerheid? Nochtans is het daar, in die openheid dat er ruimte zal zijn voor nieuw, anders leven.
En hoe staat het met ons denken? Mag (kan) de kracht van zijn daden ons denken openbreken? Is er ruimte en openheid om G-d als de gans Andere in ons toe te laten? Mag hij ons leven veranderen?
Het kan! Maar alleen als wij ons be-keren, ons om-keren naar hem en durven leeg worden van onszelf zodat hij in ons ruimte van leven krijgt.

Mt.12,14-21 (18/07/2020)

In die tijd verlieten de Farizeeën de synagoge en smeedden plannen om Jezus uit de weg te ruimen.
Maar omdat Jezus dit wist, trok Hij vandaar weg. Velen volgden Hem en Hij genas ze allen.
Hij drukte hun echter op het hart Hem niet bekend te maken,
opdat in vervulling zou gaan het woord door de profeet Jesaja gesproken:
Zie, mijn Dienaar, die ik heb verkoren, mijn Welbeminde, in wie mijn ziel behagen vond.
Ik zal mijn geest op Hem doen rusten, Gods Wet zal Hij verkondigen aan de volkeren.
Hij zal twisten noch schreeuwen en op straat zal men zijn stem niet horen.
Een geknakt riet zal Hij niet breken en een smeulende vlaspit niet doven voordat Hij Gods Wet ter overwinning heeft gevoerd;
en op Zijn Naam zullen de volkeren hopen.

Het lijkt plots wel weer Goede Week! De aankondiging van Jezus’ gewelddadige dood en hoe hij daarop reageert,
met de figuur van ‘de lijdende dienaar’ uit het boek Jesaja als voorbeeld.
De voorbije weken hoorden we niets dan verhalen over genezing, sociale herintegratie, aanspreking, eenvoud, mildheid, rust, vrijheid, …
en het antwoord is: plannen om hem uit de weg te ruimen! Is dat vreemd? Kijk eens om je heen! Goedheid wordt echt niet altijd met goedheid beantwoord – helaas, maar waar.
Maar Jezus wil toch zijn ‘kleine goedheid’ blijven vervullen (“het geknakte riet niet breken, de smeulende vlaspit niet doven”).
Daarvoor trekt hij zich wat terug. (Aan de rand zijn de machthebbers niet zo te vinden; zij houden zich liever op in het centrum.)
“Hij twist noch schreeuwt, laat op straat zijn stem niet horen”, maar zó – in die verborgen Go(e)dheid – laat hij ‘G-ds wet’ kennen – of juister: ervaren –,
namelijk die van de grenzeloze liefde. G-d laat zijn mensen niet los, ook niet als diezelfde mensen hem het leven lastig maken!
Erg hoog gegrepen voor ons om díe weg van Jezus te gaan, maar we kunnen natuurlijk altijd beginnen …

Mt.11,25-27 (14/07/2021)

Ook in die tijd zei Jezus: “Ik prijs en dank je, vader, heer van hemel en aarde, dat je deze dingen verborgen hebt voor [eigenmachtige] bekwamen en verstandigen en ze onthuld hebt voor [onmachtige] onmondigen. Ja, vader, zo heb jij het goed bevonden voor jouw gelaat. Alles is mij door mijn vader toevertrouwd, en niemand weet wie de zoon is, behalve de vader, en niemand weet wie de vader is, behalve de zoon en aan wie de zoon het wil onthullen.

We kunnen nogal idyllisch doen over ‘Jezus en de kindjes’, maar het woord dat Matteüs hier gebruikt, wijst specifiek op nog heel jonge kinderen die, op wat geschreeuw na, geen stem hebben in de wereld, laat staan macht of kracht. Zijn dát de uitverkorenen waar Jezus het over heeft? Is het aan dát soort mensen dat G-d zich onthult? Blijkbaar!
Hoe kan ik ‘weer worden als de kinderen’? Hoe kan ik in mijn onmacht blijven staan – want onmacht heb ik sowieso; ik heb alleen veel trucs om te doen alsof dat niet zo is. Hoe kan ik stemloos worden: mijn stem niet willen verheffen tégen een ander, vóór mijn eigen visie? Hoe kan ik mijn krachteloosheid voor lief nemen?
Is het niet alleen ‘voor G-ds Gelaat’ dat ik dat kan? – Omdat ik weet (een liefdes-kennis) dat Hij mij draagt? Waar kom ik dichter bij zijn Gelaat, dan liggend in zijn armen, vertrouwend, wetend-zonder-weten, dat Híj mijn stem is, mijn levenskracht.

Mt.21,33-43.45-46 (1/03/2024)

33    Luister naar een andere vergelijking
       [zei Jezus tegen de afgezanten van de Joodse oversten]:
       “Er was eens een huisheer die een wijngaard aanlegde.
       Hij zette er een omheining rond,
       groef erin een perskuip uit
       en bouwde er een wachttoren.
       Toen verhuurde hij hem aan wijnbouwers
       en vertrok naar het buitenland.
34    Toen nu de tijd kwam van de oogst,
       zond hij zijn dienaars naar de wijnbouwers
       om zijn deel van de oogst te ontvangen.
35    Maar de wijnbouwers grepen zijn dienaren vast.
       De een ranselden ze af, een ander doodden ze
       en nog een ander stenigden ze.
36    Opnieuw zond hij nu dienaren,
       meer nog dan de eersten,
       maar ze deden met hen net zo.
37    Ten slotte zond hij zijn zoon naar hen,
       denkend dat ze door zijn zoon tot inkeer zouden komen.
38    Toen de wijnbouwers de zoon zagen,
       zeiden ze echter onder elkaar:
       “Dat is de erfgenaam!
       Vooruit, laten we hem doden
       en zijn erfenis in bezit nemen.”
39    Ze grepen hem dus vast,
       wierpen hem buiten de wijngaard
       en doodden hem.
40    Wanneer nu de heer van de wijngaard komt,
       wat zal hij met die wijnbouwers doen?”
41    Ze antwoordden hem:
       “Hij zal die slechteriken
       een slechte dood doen sterven
       en de wijngaard zal hij verhuren
       aan andere wijnbouwers
       die hem de oogst wel zullen geven
       wanneer het daar de tijd voor is.”
42    Maar Jezus zei:
       “Herkennen jullie het Schriftwoord niet?
       De steen door de bouwers afgekeurd,
       die steen is hoeksteen geworden.
       Dat is het werk van de heer,
       een wonder is het in onze ogen. [Ps.118,22-23]
43    Daarom zeg ik jullie:
       Het koninkrijk van God zal van jullie weggenomen worden
       en gegeven aan een volk
       die er de oogst van voortbrengt.
45    Toen de hogepriesters en de Farizeeën deze gelijkenissen hoorden,
       begrepen ze dat hij over hen sprak.
46    En zij zochten hem vast te grijpen,
       maar ze waren bang voor de mensen,
       omdat zij hem voor een profeet hielden.

Als Jezus ‘verhaaltjes’ vertelt, doen we er goed aan ze te beluisteren alsof ze rechtstreeks tegen ons worden verteld. We noemen ons wel graag volgeling van Jezus, maar als we eerlijk zijn moeten we erkennen dat we vaak aan de kant van de ‘farizeeërs’ staan, dat is al wie met een overdreven scepticisme het eigen gelijk hoger acht dan de wijsheid.
Ik mag er min of meer van uitgaan dat wij niemand “afranselen, doden of stenigen”, maar hoe behandelen wij mensen die simpelweg hun recht vragen aan ons? Geven we dat even simpelweg, of wringen wij ons eromheen?
Als wij zeggen Christen te zijn, is Jezus één van diegenen die ‘hun recht’ vragen aan ons! Krijgt hij het ook van ons? Dragen wij de vruchten aan hem af? Erkennen wij zijn heer-schap? Of is het toch weer meer op eigen gewin en eigen eer gericht?
Wij krijgen het ‘koninkrijk van G-d’ in handen. Als wij het geen vruchten laten dragen die wij delen met anderen, dan moeten we niet verwonderd zijn als wij dat ‘koninkrijk’ kwijtspelen en G-d het aan een ander geeft …

Mt.11,28-30 (15/7/2021)

Kom naar mij, allen die vermoeid zijn en onder lasten gebukt, en ik zal je rust geven.
Neem mijn juk op: laat mij je leermeester zijn – zachtaardig en deemoedig van hart, en je zult rust vinden in jezelf. Want mijn juk is teder en mijn last is licht.

Hier komen Jezus’ zachte krachten duidelijk aan het licht – en wij mogen er ons door laten dragen én er ons door laten inspireren om op dezelfde manier in het leven te staan. In een samenleving zoals onze huidige, die érg ‘marktgericht’ is, liggen die zachte krachten niet goed in de markt. Daar geldt eerder ‘het recht van de sterkste’ (net zoals in die andere wriemelende biotoop, de jungle!). Hoe deugddoend wij die zachte krachten dus ook ervaren, het vraagt wel enige durf en moed ze ook te beleven.
Toch mogen we Jezus niet van een soort slappe softheid verdenken. Op andere plaatsen in het Evangelie zien we hem ook als verontwaardigd, streng, furieus, … Maar zelfs dit ‘zachte’ stukje Evangelie heeft niets van slapheid. Zachtaardigheid en deemoed vraagt een innerlijke stevigheid, een centrum in jezelf, zo diep dat het goddelijk is.
Dat Jezus die innerlijke stevigheid hééft, zegt juist alles over zijn G-d-menselijkheid. Dat Jezus ook die innerlijke stevigheid ís, zullen wij ont-dekken als wij ons onder zijn teder juk plaatsen!

Mt.22,1-14 (15/10/2023)

1      Daarop vertelde Jezus [aan de afgezanten van de Joodse oversten]
       opnieuw een gelijkenis:
2      “Het koninkrijk der hemelen is als een koning
       die een bruiloftsfeest houdt voor zijn zoon.
3      Hij zond zijn dienaren om de genodigden op te roepen voor het feest,
       maar zij wilden niet komen.
      Opnieuw zond hij andere dienaren,
       met de woorden:
       “Zeg tot de genodigden:
       Mijn maaltijd is bereid,
       mijn ossen en mestvee zijn geslacht,
       alles is bereid.
       Kom toch naar het bruiloftsfeest!”
5      Maar zij trokken er zich niets van aan
       en gingen weg,
       de een naar zijn akker, een ander naar zijn handel.
6      Nog anderen grepen de dienaren vast
       en mishandelden en doodde hen.
7      Toen de koning dit hoorde,
       ontstak hij in woede.
       Hij stuurde zijn troepen
       om die moordenaars om te brengen
       en hun stad in brand te steken.
8      Vervolgens zei hij tegen zijn dienaren:
       “Het bruiloftsfeest was wel bereid,
       maar de genodigden zijn het niet waard geweest [ / waren niet bereid].
9      Ga naar de wegen die uitmonden buiten de stad
       en nodig al wie je daar zult vinden uit voor het bruiloftsfeest!”
10     De dienaren trokken nu naar die buitenwegen
       en verzamelden allen die ze er vonden,
       slechten zowel als goeden,
       en de bruiloftszaal liep vol met tafelgenoten.
11    Nu kwam de koning binnen om de gasten te begroeten.
       Hij zag een man die niet gekleed was voor een bruiloftsfeest
12    en vroeg hem:
       “Waarom ben je hier binnengekomen
       als je niet gekleed bent voor het feest?”
       Hij verstomde …
13    Daarop zei de koning tegen zijn dienaren:
       “Aan handen en voeten gebonden neem je hem mee
       en werp je hem eruit,
       in de buitenste duisternis.
       Daar zal geween zijn en tandengeknars.”
14    Want velen zijn uitgenodigd,
       maar weinigen behouden.”

De meeste van Jezus’ parabels gaan over hoe de wereld er zou uitzien als mensen G-d de ‘koning’ over hun leven zouden laten zijn. Hoe zou dat ‘land’ er dan uitzien en wat is daarvoor nodig? In deze parabel vertelt Jezus wat er daarvoor aan ónze kant nodig is: bereidheid, en wel in de samengaande dubbele betekenis van ‘iets willen’ én ‘je ervoor klaarmaken’.
In het eerste deel van de parabel wíllen de genodigden gewoonweg niet komen. Zij uiten dat op een beetje brute manier – interessant is om na te gaan hoe ónze manieren om ‘het koninkrijk van G-d’ af te wimpelen eruit zien! Het tweede deel graaft een laag dieper en biedt twee verrassingen: Degenen die het wél willen, komen uit verrassende uithoeken – zeg maar, diegenen van wie wíj het niet zouden denken! Maar de tweede verrassing gaat over het tweede aspect van ‘bereidheid’. Wíllen deelnemen aan het feest is blijkbaar toch niet voldoende! We moeten er ons ook helemaal op richten, ons erop voorbereiden, ons leven ernaar inrichten.
Het valt niet te ontkennen dat het een hele opdracht is. Jezus zegt het zelf. Maar voor wie bereid is …