Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mt. 15,21-28 (16/08/2020)
In die tijd trok Jezus zich terug naar de streek van Tyrus en Sidon.
Op een gegeven ogenblik trad een Kananeese vrouw afkomstig uit dat gebied naar voren, luid roepend:
'Heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David! Mijn dochter is van een duivel bezeten en wordt verschrikkelijk gekweld.'
Maar Hij gaf haar in het geheel geen antwoord. Toen wendden zijn leerlingen zich tot Hem met het verzoek:
'Stuur die vrouw toch weg, want ze blijft ons achterna roepen.'
Hij antwoordde: 'Ik ben alleen maar tot de verloren schapen van het huis van Israël gezonden.'
Maar de vrouw kwam naderbij, wierp zich voor zijn voeten neer en zei: 'Heer, help mij!'
Hij gaf haar ten antwoord: 'Het is niet goed het brood dat voor de kinderen bestemd is aan de honden te geven.'
'Wel waar, Heer', sprak zij,'want de honden eten immers toch ook de kruimels die van de tafel van hun meesters vallen.'
Daarop zei Jezus haar: 'Vrouw, je hebt een groot geloof! Jouw verlangen wordt ingewilligd.' En van dat ogenblik was haar dochter genezen.
Dit verhaal sluit aan bij de talloze andere, waarin mensen niet berusten, maar G-d aanroepen, ja zelfs ter verantwoording roepen.
Zoals Jakob/Israël die worstelt met G-d – Ik laat Je niet gaan tenzij Jij mij zegent. Of zoals Abraham en Mozes die met G-d onderhandelen.
Een groot geloof zoals deze mannen en onze vrouw, is geen kwestie van rationeel verstand. Het heeft alles te maken met
diep doorleefde emotie en begint met een weigering. De weigering om je neer te leggen bij de gang van zaken. Het gaat nog verder, zover tot de wil G-d te overtuigen.
Misschien herkende Jezus in deze vreemde vrouw wel het vuur dat ook in hemzelf sluimert. Het vuur van een geloof dat zich niet neerlegt
bij dat wat de wereld onvermijdelijk noemt, als normaal en vanzelfsprekend beschouwt of bij dat waar nu eenmaal niets tegen te doen lijkt.
Dit vurige geloof houdt koppig vol, gelooft, vertrouwt en weigert om zich neer te leggen bij onrecht of ellende, niet-leven.
In de hoop en het vertrouwen dat G-ds ja uiteindelijk alles overwint, heelt, geneest en doet Léven.
Mt.16,13-19 (29/06/2021)
Nu kwam Jezus in de streek van Caesarea Filippi [noord-Israël]. Hij vroeg aan zijn leerlingen: “Wie zeggen de mensen dat de mensenzoon is?” Ze antwoordden: “Sommigen zeggen Johannes de doper, anderen Elia, en nog anderen Jeremia of één van de profeten.
Nu zei hij tegen hen: “Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?” Simon Petrus antwoordde: “Jij bent de Gezalfde [Christos/Messiah], de zoon van de levende God!”
Jezus zei nu tegen hem: “Gezegend [vooruit ermee!] ben jij, Simon Barjona [zoon van Jona], want niet vlees en bloed hebben dit geopenbaard aan jou, maar mijn Vader in de hemelen. En ik zeg jou dat jij een rots [Petros] bent, en op deze rots zal ik mijn gemeenschap bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet te sterk zijn.
En ik zal je de sleutels geven van het koningschap der hemelen. Wat je zult binden op de aarde, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat je zult vrij maken op de aarde, zal vrij gemaakt zijn in de hemelen.”
Die ene vraag blijft nazinderen: “Wie zeg jij dat Ik ben?” Hier wordt een persoonlijk antwoord verwacht, geen dogmatiek. G-d is immers niet in dogma’s te vatten. Hij is geen rationele maar een r-el-ationele G-d. Een G-d (= el in het Hebreeuws) die ons verstand (ratio) binnenbreekt als de gans Andere. Hij is een G-d die ons denken openbreekt en relatie aangaat. Dat is toch wat Jezus telkens weer probeert duidelijk te maken. Petrus had het door (en later ook Paulus). Hij durfde het aan om in de andersheid van de Gans Andere mee te gaan.
Het is dan ook op zo’n mensen dat Jezus zijn kerk wil bouwen. Aan hen vertrouwt hij de sleutels van dat nieuwe, onvermoede land toe. Hen geeft hij de kracht om mensen te verbinden, om alles wat mensen neerhaalt te ontbinden.
Zalig toch dat juist die twee, Petrus en Paulus, mannen zijn met klein-menselijke zwakheden (net als wij). Gelukkig dat dit o zo menselijke duo de basis mag zijn voor onze kerk. Misschien is het juist daarom dat ik, met al mijn beperktheden, ook durf mee te werken aan die kerk.
Mt.11,25-30 (16/06/2023)
25 Ook in die tijd zei Jezus:
“Ik prijs en dank je, vader, heer van hemel en aarde,
dat je deze dingen verborgen hebt
voor [eigenmachtige] bekwamen en verstandigen
en ze onthuld hebt
voor [onmachtige] onmondigen.
26 Ja, vader, zo heb jij het goed bevonden voor jouw gelaat.
27 Alles is mij door mijn vader toevertrouwd,
en niemand weet wie de zoon is, behalve de vader,
en niemand weet wie de vader is, behalve de zoon
en aan wie de zoon het wil onthullen.
28 Kom naar mij,
allen die vermoeid bent en onder lasten gebukt,
en ik zal je rust geven.
29 Neem mijn juk op:
laat mij je leermeester zijn
– zachtaardig en deemoedig van hart,
en je zult rust vinden in jezelf.
30 Want mijn juk is teder
en mijn last is licht.
Te midden van onze onrustige, angstige wereld klinkt vandaag de uitnodiging: “Neem mijn juk op ... En je zult rust vinden”. Iemand die onze last op zich wil nemen, iemand die rust wil brengen, … wie verlangt er niet naar?
Het wordt ons hier aangeboden! Het enige wat wij te doen hebben, is bij hem in de leer gaan en het aandurven om anders te gaan leven: zachtaardig en deemoedig van hart, Verbonden-Léven. Met een zekere schroom mogen we aanhoren hoe Jezus spreekt over zijn verbondenheid met G-d, over het mysterie van G-ds Liefde, en hoe hij ons uitnodigt om G-d tot in het meest wezenlijke te leren kennen. Hij wil zelfs onze leermeester zijn, tot ook wij heel ons wezen aan Hem durven te verbinden. Verbonden-Léven vraagt zachte moed, leven met de moed om voorrang te geven aan zachte krachten zoals elkaar nabij zijn en blijven, troosten, uitdagen en bevragen, … kortom ‘mens te zijn met elkaar’ vanuit een één-voud, één met G-d. Dan zal hij onze last dragen en wij zijn juk delen. Dan zullen we rust vinden in Hem.
Mt.15,21-28 (5/08/2020)
In die tijd trok Jezus zich terug naar de streek van Tyrus en Sidon.
Op een gegeven ogenblik trad een Kananeese vrouw afkomstig uit dat gebied naar voren, luid roepend:
'Heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David! Mijn dochter is van een duivel bezeten en wordt verschrikkelijk gekweld.'
Maar Hij gaf haar in het geheel geen antwoord. Toen wendden zijn leerlingen zich tot Hem met het verzoek:
'Stuur die vrouw toch weg, want ze blijft ons achterna roepen.'
Hij antwoordde: 'Ik ben alleen maar tot de verloren schapen van het huis van Israël gezonden.'
Maar de vrouw kwam naderbij, wierp zich voor zijn voeten neer en zei: 'Heer, help mij!'
Hij gaf haar ten antwoord: 'Het is niet goed het brood dat voor de kinderen bestemd is aan de honden te geven.'
'Wel waar, Heer', sprak zij,'want de honden eten immers toch ook de kruimels die van de tafel van hun meesters vallen.'
Daarop zei Jezus haar: 'Vrouw, je hebt een groot geloof! Jow verlangen wordt ingewilligd.' En van dat ogenblik was haar dochter genezen.
Persoonlijk vind ik dit een zéér merkwaardige en sprekende gebeurtenis uit Jezus’ leven.
Eigenlijk zien we hier Jezus’ geweten aan het werk; we zien hoe híj zich bekeert en zijn gedachten laat openbreken!
Jezus was op en top een Jood, inbegrepen het idee van het ‘uitverkoren volk’.
Daarom zegt hij ook: “Het is niet goed het brood dat voor de kinderen (van God = het Joodse volk) bestemd is
aan de honden (= heidenen, niet-Joden) te geven.”
Maar die Kananese (= heidense) vrouw laat niet af. Ze pakt hem in zijn eigen beeldspraak, door zich te dúrven op die ‘kleine plaats’ stellen.
Dát is pas ‘geloof’ (’t is te zeggen: vertrouwen)!
En Jezus’ sikkel valt (dat is een bijbelse munteenheid, maar hier natuurlijk ook zijn onderscheidingsvermogen):
“Vrouw (een vrouw dan ook nog eens, maar hij (h)erkent het!), je hebt een groot ‘geloof’!”
Zou ík mijn geweten zo durven laten openbreken dat ik kan zien én erkennen dat werkelijk Godsvertrouwen ook buiten mijn eigen denkkaders te vinden is?
Mt.15,29-37 (2/12/2020)
Jezus vertrok van daar [de kuststrook ten noordwesten van Galilea] en kwam bij het meer van Galilea
[volgens het Marcus-evangelie bij Dekapolis, ten zuidoosten van het meer, dat niet Joods was].
Hij trok de berg op en ging daar zitten [om te onderrichten].
Er kwamen heel veel mensen naar hem toe, die ook lammen, blinden, doofstommen, verminkten en vele anderen met zich mee brachten
en aan Jezus’ voeten neerlegden. En hij heelde hen. Al die mensen zagen vol verwondering dat doofstommen spraken,
verminkten gezond werden, lammen liepen en blinden zagen, en zij verheerlijkten de God van Israël.
Maar Jezus riep zijn leerlingen bij zich: “Die mensen beroeren mij tot in mijn binnenste, want ze zijn al drie dagen bij mij
en hebben niets te eten. Ik wil hen niet zonder eten wegsturen, anders bezwijken ze onderweg.”
Zijn leerlingen zeiden: “Vanwaar halen wij in dit afgelegen gebied zoveel broden om zoveel mensen voldoende te voeden?”
Jezus vroeg hun: “Hoeveel broden heb je?” Ze zeiden: “Zeven, en enkele visjes.”
Hij gebood de mensen op de grond te gaan zitten. Hij nam de zeven broden en de vissen en na gedankt te hebben [eucharistein],
brak hij ze en gaf ze aan zijn leerlingen, die ze uitdeelden aan de mensen. Allen aten en werden volop gevoed.
En toen ze de overblijvende stukken ophaalden, waren er zeven manden vol.
Hier, aan het meer van Galilea, is een menigte bijeengekomen. Mensen die zorg dragen voor elkaar (ze brachten lammen, blinden, doofstommen … met zich mee).
Mensen die betrokken zijn op elkaar. Mensen die ernaar verlangen dat de ander de kans krijgt om geheeld en bevrijd te worden.
En het gebeurt! Dankbaarheid weerklinkt. Zalig is het te mogen ervaren dat mensen geheeld en bevrijd worden, nieuwe levenskansen krijgen.
En Jezus ziet het (wij ook?)! Die mensen – hun nood, hun betrokkenheid en dankbaarheid – dit alles beroert hem tot in zijn diepste wezen.
Samen met de leerlingen kijkt hij wat ze kunnen doen, wat zij deze mensen kunnen aanbieden. Er zal genoeg zijn, daar is Hij alvast van overtuigd.
Want als mensen geven wat ze bij(in) zich hebben dan ís er genoeg, daar mag je op vertrouwen.
Dankbaar ziet Jezus hoe zijn leerlingen hem geven wat ze hebben. Hij neemt het aan, dankt G-d. Hij breekt, geeft en deelt.
En ja er is meer dan genoeg, zodat wij met een gerust hart verder kunnen breken en delen en zo elkaar doen leven in overvloed.
Mt.13,36-43 (30/07/2024)
36 Toen liet hij de mensen gaan
en ging naar huis.
Zijn leerlingen kwamen naar hem en vroegen:
“Verklaar ons de gelijkenis van de dolik op de akker?”
37 Hij antwoordde hen:
“Die het goede zaad zaait, is de mensenzoon,
38 en de akker is de wereld.
Het goede zaad, dat zijn de kinderen van het koningschap,
en de dolik zijn de kinderen van het kwaad.
39 De vijand die het gezaaid heeft, is de uiteendrijver [tweedrachtzaaier, diabolos].
De oogst is de voleinding van de tijd
en de maaiers zijn de engelen.
40 Zoals de dolik wordt verzameld
en in het vuur verbrand,
zo zal het zijn in de voleinding van de tijd.
41 De mensenzoon zal zijn engelen uitzenden
en zij zullen uit zijn koninkrijk
alle struikelstenen en [dat is] wie leven in wetteloosheid
verzamelen [Sef.1,3]
42 en zij zullen hen in de vuuroven werpen.
Daar zal er geween en tandengeknars zijn.
43 Maar dán zullen de integeren [recht-vaardigen]
stralen als de zon
in het koninkrijk van hun Vader.
Wie oren heeft, moet luisteren!”
Jezus vertelt gelijkenissen, en ja, ze vragen om duiding! Maar of die duiding ook alles verheldert, durf ik toch niet te stellen. Het lijkt alsof elke gelijkenis wel iets verduidelijkt maar tegelijkertijd ook prikkelt en uitdaagt om verder te denken en te zoeken. Misschien is dat juist de bedoeling? Misschien wil Jezus met zijn gelijkenissen en zijn vragen-oproepende uitleg bij zijn hoorders (en dus ook bij ons) een beslissing oproepen: “Ga je mee in het dol-dwaze avontuur op zoek naar het ‘volle’, G-dgerichte, leven, of drijf je mee met de diabolos”?
In ieder geval speelt het zich allemaal af in een wereld die ons gegeven is. Een wereld als plaats waar we leven en te leven hebben met al wie op ons pad komt (goed zaad, onkruid, zaaier, uiteendrijver, tweedrachtzaaier…). Daar gebeurt het! G-ds rijk zal daar te zien zijn – of niet. En een levenswijze waar G-d de focus mag richten, roept het beste wakker in mensen. Het voedt de droom van een leven zoals het bedoeld is, het ‘volle’ leven. En dat leven ís bereikbaar: “Wie oren heeft, moet luisteren!”