Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mt.13,1-9 (21/7/2021)
Op die dag trok Jezus buitenshuis en ging zitten bij het meer. Er verzamelde zich zo’n menigte rondom hem dat hij in een boot stapte en daarin ging zitten, terwijl de menigte op het strand stond. Hij sprak hen uitvoerig toe in gelijkenissen:
“Kijk, een zaaier ging uit om te zaaien. Daarbij viel een deel op de weg. De vogels kwamen en aten het op. Een ander deel viel op steenachtige grond, waar het niet veel aarde had. Onmiddellijk kwam het op omdat het niet veel diepte had, maar van zodra de zon opkwam, verschroeide het, omdat het geen wortel had. Een ander deel viel tussen de dorens. Die schoten op en verstikten het. Een ander deel nu viel in goede aarde en gaf vrucht, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig.”
“Wie oren heeft om te horen, moet luisteren!”
Op het einde van deze gelijkenis valt het samen: De verschillende bodemsoorten (die er eigenlijk niet toe doen, want wie je ook bent of wat jouw bodem ook is, je wordt er niet op afgerekend) en de zaaier (die in eindeloze mildheid zichzelf blijft aanbieden aan iedereen, zonder onderscheid).
In dat laatste zinnetje wordt, voor mij, de opdracht helder: Wij zijn geroepen om te horen, om één en al oor te worden voor een woord, een roep voorbij alle dingen (rotsen, distels, onkruid, …). Wie écht luistert, wordt een ander mens. Hij zal iets doen met wat hem in de schoot geworpen wordt, met dat wat hem wordt aangereikt.
De zaaier, die geeft en blijft geven – ongeacht de levenssituatie. Het is aan ons om open en ontvankelijk te worden voor dat Woord. Het is aan ons om het te laten doordringen tot in het diepst van ons wezen.
“Wie oren heeft om te horen, moet luisteren!” Dat is onze bestemming als mens, nl. doordringen tot daar waar we enkel ontvangende leegte zijn! Daar in die leegte kan het Woord ontkiemen en vruchtbaar worden!
Mt.13,44-46 (29/07/2020)
In die tijd zei Jezus tot de menigte: “Het Rijk der hemelen gelijkt op een schat, verborgen in een akker.
Toen iemand hem vond verborg hij hem weer en in zijn blijdschap ging hij alles te gelde maken wat hij bezat
en kocht die akker. Ook gelijkt het Rijk der hemelen op een koopman, op zoek naar mooie parels.
Toen hij een parel van grote waarde had gevonden, ging hij alles verkopen wat hij bezat en kocht haar.”
Soms vraag ik mij af wat Jezus zou zíen als hij vandaag terug onder ons zou rondlopen.
Zou hij bij zijn christenen (mezelf dus inbegrepen) vreugde zien? Enthousiasme (= geest-drift, een aangevuurd zijn door de Geest)?
Doordrijvend verlangen om iets verborgens te zoeken? Durf om alles achter te laten omwille van hem? Schatten, parels (van mensen)?
Zo stelde hij zich echter wel ‘het rijk der hemelen’ voor – wat helemaal geen kwestie is van ‘ooit eens in een hiernamaals’,
maar een te realiseren en te verbeiden samen-leving in het hier en nu!
Waar christenen écht de zoektocht naar de schat aangaan – en dat begint met zich (wellicht elke dag) af te vragen wát (of beter: wie)
die schat is – ontwaren ze in de dagelijkse realiteit van het leven de sporen ervan. Die liggen verspreid over de akker,
soms wat verborgen onder een aardkluit, maar wachtend op gevonden te worden …
… door mij … vandaag …
Mt.25,31-40 (11/11/2023)
31 Wanneer nu de mensenzoon komt in zijn heerlijkheid,
en alle engelen met hem,
zal hij plaatsnemen op zijn heerlijke troon.
32 Alle volken zullen voor hem verzameld worden
en hij zal allen onderscheiden,
zoals een herder de schapen onderscheidt van de bokken.
33 De schapen zal hij aan zijn rechterhand zetten,
de bokken aan zijn linker.
34 Dan zal de koning zeggen
tegen wie aan zijn rechterhand zit:
“Kom, gezegenden van mijn Vader,
ontvang het koninkrijk
dat voor jullie bereid is
vanaf de grondlegging van de wereld.
35 Want ik had honger
en jullie hebben mij te eten gegeven;
ik had dorst
en jullie hebben mij te drinken gegeven;
ik was vreemdeling
en jullie hebben mij in je midden opgenomen;
36 ik was naakt
en jullie hebben mij gekleed;
ik was ziek
en jullie hebben naar mij omgezien;
ik was gevangen
en jullie zijn naar me toegekomen.”
37 Dan zullen de rechtvaardigen hem vragen:
“Heer, wanneer hebben wij jou hongerig gezien
en hebben we je te eten gegeven,
of dorstig en hebben we je te drinken gegeven?
38 Wanneer hebben we je als vreemdeling gezien
en hebben we je in ons midden opgenomen,
of naakt en hebben je gekleed?
39 En wanneer hebben wij je ziek gezien of gevangen
en zijn wij naar je toe gekomen?”
40 Dan zal de koning hen antwoorden:
“Zeker, ik zeg jullie:
Voor zover je deze dingen hebt gedaan
voor een van mijn broers of zussen,
de allergeringsten,
heb je ze voor mij gedaan.”
Afhankelijk van waar je ergens in ons landje woont, zul je ‘de gevierde van vandaag’ al of niet kennen. Het kan van dorp tot dorp verschillen: in sommige is hij een nobele onbekende, in andere is hij een compleet alternatief voor Sinterklaas!
Waar we hem hopelijk minstens wél van kennen, is van zijn traditionele voorstelling waar hij zijn mantel in twee snijdt om die te delen met een arme. Dát is ‘onze gevierde van vandaag’!
Ís zo iemand ‘de gevierde van vandaag’? Prijst onze maatschappij – prijzen wíj – iemand die zijn halve bezit uitdeelt aan de armen? Of vinden wij dat stiekem (of openlijk) een dwaze onnozelaar die niet van de wereld weet? En als wij al prijzen, is het dan met meer dan woorden, of ook met eigen daden van navolging?
Het Evangelie dat bij deze viering hoort, is heel duidelijk, en onmiskenbaar een wezenlijke kern van wat Jezus in de wereld is komen brengen. Maar hoe ernstig nemen wij die boodschap? Of vinden we altijd wel een of ander excuus? Sint-Maarten reikt ons vandaag niet zijn mantel aan, maar zijn zwaard … Wat zal ik ermee doen?
Mt.13,18-23 (23/7/2021)
Jullie dus, luister naar de gelijkenis van de zaaier:
Bij ieder die het woord van het koningschap hoort, maar niet doorgrondt, komt de slechte en rooft wat in zijn hart is gezaaid. Dat is de op de weg gezaaide.
De op de steenachtige grond gezaaide is wie het woord hoort en onmiddellijk vrolijk aanneemt, maar geen wortel heeft in zichzelf – het zijn mensen van het moment. Wanneer er verdrukking of vervolging komt omwille van het woord, struikelen ze onmiddellijk.
De tussen de dorens gezaaide is wie het woord hoort, maar door de zorgen van deze wereld en de begoocheling van de rijkdom het laten verstikken, waardoor het onvruchtbaar wordt.
De in goede aarde gezaaide is wie het woord horen en het doorgronden. Zij brengen vruchten voort, de één honderd, de ander zestig, nog een ander dertig.”
Hier zit ik dan te staren op deze ‘uitleg’. Bij welke categorie zou ik mezelf indelen? Als ik daarover ga piekeren kom ik nergens. Geen van de vier past bij wie ik ben (of denk te zijn).
- ik hoor veel maar begrijpen doe ik veel minder
- mijn wortels zitten niet zo diep verankerd als ik wel zou willen
- zorgen zijn mij niet vreemd en de wereldse rijkdom ook niet
- zeggen dat ik al wat ik hoor ook begrijp zou een leugen zijn
Conclusie: Ik hoor nergens thuis!
Of zouden ze alle vier in mij aanwezig mogen zijn?
Het enige wat ik kan doen is hopen dat het lez(v)en van het Woord en al mijn geploeter ermee, misschien helpt om
- stap voor stap beter te begrijpen wat ik hoor
- de tijd te nemen om mijn wortels dieper en dieper te laten wortelen
- los te laten dat wat mij vast zet en onvrij maakt om te kunnen luisteren en begrijpen.
Gelukkig weet ik dat G-d een geduldige G-d is en weet heeft van mijn probeersels.
Mijn mens-zijn – hoe gebrekkig ook – heeft Hij lief en zo mag ik vrucht dragen.
Mt.13,24-30 (24/7/2021)
Jezus legde hen [het volk] een andere gelijkenis voor:
Het koningschap der hemelen is te vergelijken met iemand die goed zaad in zijn akker zaait. Maar terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand, zaaide dolik tussen de tarwe en verdween weer. [Dolik is een giftig, bedwelmend kruid dat goed lijkt op jonge tarwe.] Toen nu het graan opkwam en vrucht begon te zetten, verscheen ook de dolik. De knechten kwamen naar de heer des huizes en zeiden hem: “Heer, je hebt toch goed zaad in je akker gezaaid? Vanwaar dan die dolik?” Hij zei hen: “Dat heeft een vijandige mens gedaan.” Nu vroegen de dienaren hem: “Wil je dat we erop uit gaan om het bijeen te garen?” Maar hij zei: “Nee!, om niet bij het verzamelen van de dolik ook de tarwe te ontwortelen. Laat beide samen opgroeien tot de oogst. Dan zal ik tegen de oogsters zeggen: Verzamel eerst de dolik en bindt het in bossen om te verbranden, maar breng de tarwe bijeen in mijn schuur.”
Je ziet het overal om je heen, het kwaad, het onkruid (dolik), het is er. Zo is nu eenmaal de realiteit waarin we leven. Zo is de werkelijkheid ook in onszelf. Dolik groeit doorheen relaties, het overwoekert schoonheid, het voedt haat en het vernietigt... Kortom, het tast ons aan, ontwortelt ons vertrouwen en doet een aanspraak op ons geduld.
Neen, de gelijkenis van het onkruid maakt het koningschap der hemelen niet mooier dan het is. Dat moeten wij dus ook maar niet doen. De dolik en de tarwe, ze groeien daar naast elkaar. Meer nog, het ene zit verstrikt in het ander.
En toch vertelt de gelijkenis – en heel de bijbel – van het goddelijke vertrouwen dat het goede zaad gezaaid ís en dat het goede zaad uiteindelijk – alleen G-d weet hoe – het kwade zal overwinnen. En wij, wij mogen leven in dat vertrouwen – ondanks alles. We mogen erop vertrouwen dat steeds weer, naast het onkruid, ook het goede in onszelf en in de ander te zien zal zijn. Dat we vrucht dragen. Én we mogen rekenen op het goddelijke geduld, het geduld dat hij heeft met ieder van ons en dat kansen biedt tot ommekeer.
Mt.25,31-46 (19/02/2024)
31 Wanneer nu de mensenzoon komt in zijn heerlijkheid,
en alle engelen met hem,
zal hij plaatsnemen op zijn heerlijke troon.
32 Alle volken zullen voor hem verzameld worden
en hij zal allen onderscheiden,
zoals een herder de schapen onderscheidt van de bokken.
33 De schapen zal hij aan zijn rechterhand zetten,
de bokken aan zijn linker.
34 Dan zal de koning zeggen
tegen wie aan zijn rechterhand zit:
“Kom, gezegenden van mijn Vader,
ontvang het koninkrijk dat voor jullie bereid is
vanaf de grondlegging van de wereld.
35 Want ik had honger
en jullie hebben mij te eten gegeven;
ik had dorst
en jullie hebben mij te drinken gegeven;
ik was vreemdeling
en jullie hebben mij in je midden opgenomen;
36 ik was naakt
en jullie hebben mij gekleed;
ik was ziek
en jullie hebben naar mij omgezien;
ik was gevangen
en jullie zijn naar me toegekomen.”
37 Dan zullen de rechtvaardigen hem vragen:
“Heer, wanneer hebben wij jou hongerig gezien
en hebben we je te eten gegeven,
of dorstig en hebben we je te drinken gegeven?
38 Wanneer hebben we je als vreemdeling gezien
en hebben we je in ons midden opgenomen,
of naakt en hebben je gekleed?
39 En wanneer hebben wij je ziek gezien of gevangen
en zijn wij naar je toe gekomen?”
40 Dan zal de koning hen antwoorden:
“Zeker, ik zeg jullie:
Voor zover je deze dingen hebt gedaan
voor een van mijn broers of zussen,
de allergeringsten,
heb je ze voor mij gedaan.”
41 Dan zal hij ook zeggen
tegen wie aan zijn linkerkant zit:
“Ga weg van mij, vervloekten,
in het eeuwig vuur
dat bereid is voor de uiteendrijver [diabolos] en zijn engelen.
42 Want ik had honger
en jullie hebben mij niet te eten gegeven;
ik had dorst
en jullie hebben mij niet te drinken gegeven;
43 ik was vreemdeling
en jullie hebben mij niet in je midden opgenomen;
ik was naakt
en jullie hebben mij niet gekleed;
ik was ziek en gevangen
en jullie hebben niet naar mij omgezien.”
44 Dan zullen ook zij vragen:
“Heer, wanneer hebben wij je hongerig gezien of dorstig,
als vreemdeling of naakt, of ziek of gevangen,
en hebben wij niet voor je gezorgd?”
45 Dan zal hij hen antwoorden:
“Zeker, ik zeg jullie:
Voor zover je deze dingen niet hebt gedaan
voor een van de allergeringsten,
heb je ze ook niet voor mij gedaan.”
46 En dezen zullen weggaan naar de eeuwige bestraffing,
maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven.
Alle godsdiensten hebben op een of andere manier ook wel aandacht voor de omgang met medemensen, maar het mag gezegd dat het Christendom hierin toch wel de kroon spant. Vooral nog waar het de meest kleine, uitgesloten medemens betref, de “allergeringsten”.
Dat komt omdat / laat zich zien in het feit dat Jezus – G-ds Woord zelf – tot die allergeringste wordt! Dat is ongehoord! “Voor de Joden een aanstoot, voor de heidenen een dwaasheid!” (1Kor.1,23)
De vervolgvraag mag zich dan ook wel stellen: Hoe ver staan de volgelingen van die ‘allergeringste G-d’ ermee om hun allergeringste medemens een plaats te geven in deze wereld? Jezus maakt het tot een speerpunt van zijn boodschap! Hoever staat onze kerk ermee? (We hadden die vraag onlangs uitdrukkelijk, maar ze blijft op ons gehoorbeen hameren.) Maar het start uiteraard bij: hoever sta ik er zelf mee? …