Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Mt. 13,31-35 (26/7/2021)

Hij [Jezus] legde hen [het volk] nog een andere gelijkenis voor:
“Het koningschap der hemelen is te vergelijken met een mosterdzaadje dat iemand zaaide in zijn akker. Het is veel kleiner dan alle andere zaden, maar als het is opgegroeid, wordt het groter dan alle tuingewassen en wordt bijna een boom, zodat de vogels in zijn takken kunnen nestelen.”
Nog een andere gelijkenis vertelde hij hen:
“Het koningschap der hemelen is te vergelijken met zuurdeeg dat een vrouw verwerkte in drie maten meel, zodat het in z’n geheel doordesemd werd.”
Jezus sprak deze gelijkenissen uit tegen de menigte. Tegen hen sprak hij niet anders dan in gelijkenissen, opdat vervuld zou worden wat de profeet zei: “Mijn mond zal ik opendoen in gelijkenissen; ik zal uitspreken wat verborgen was vanaf de grondlegging van de wereld.”

In de Bijbel worden regelmatig planten gebruikt om koninkrijken uit te beelden, maar meestal is er sprake van machtige, majestueuze bomen. Zo wordt het Babylonische rijk beschreven als “een reus van een boom, die met zijn top tot in de hemel reikt” en Ezechiël vergelijkt het rijk van de farao met een ceder van de Libanon, een boom met mooie takken, schaduwrijk gebladerte en een rijzige stam.
Jezus daarentegen kiest in de gelijkenis voor een mosterdplant. Verrassend! De mosterdplant is immers een heel bescheiden, onopvallende struik, die groeit in een moestuin, of ergens als ‘onkruid’. Is dat het koningschap der hemelen? Het is alsof Jezus wil zeggen: G-ds rijk is veel gewoner dan je denkt. Het is niks prestigieus (geen machtige ceder), het gebeurt tussen mensen (een eenvoudige huis-tuin-en-keukenplant). Het rijk van Liefde komt daar tot bloei, in het gewone leven van elke dag. Wie goed kijkt, ziet de mosterdplantjes al groeien.

 

 Mt.25,31-46 (26/11/2023)

31    Wanneer nu de mensenzoon komt in zijn heerlijkheid,
       en alle engelen met hem,
       zal hij plaatsnemen op zijn heerlijke troon.
32    Alle volken zullen voor hem verzameld worden
       en hij zal allen onderscheiden,
       zoals een herder de schapen onderscheidt van de bokken.
33    De schapen zal hij aan zijn rechterhand zetten,
       de bokken aan zijn linker.
34    Dan zal de koning zeggen
       tegen wie aan zijn rechterhand zit:
       “Kom, gezegenden van mijn Vader,
       ontvang het koninkrijk
       dat voor jullie bereid is
       vanaf de grondlegging van de wereld.
35    Want ik had honger
       en jullie hebben mij te eten gegeven;
       ik had dorst
       en jullie hebben mij te drinken gegeven;
       ik was vreemdeling
       en jullie hebben mij in je midden opgenomen;
36    ik was naakt
       en jullie hebben mij gekleed;
       ik was ziek
       en jullie hebben naar mij omgezien;
       ik was gevangen
       en jullie zijn naar me toegekomen.”
37    Dan zullen de rechtvaardigen hem vragen:
       “Heer, wanneer hebben wij jou hongerig gezien
       en hebben we je te eten gegeven,
       of dorstig en hebben we je te drinken gegeven?
38    Wanneer hebben we je als vreemdeling gezien
       en hebben we je in ons midden opgenomen,
       of naakt en hebben je gekleed?
39    En wanneer hebben wij je ziek gezien of gevangen
       en zijn wij naar je toe gekomen?”
40    Dan zal de koning hen antwoorden:
       “Zeker, ik zeg jullie:
       Voor zover je deze dingen hebt gedaan
       voor een van mijn broers of zussen,
       de allergeringsten,
       heb je ze voor mij gedaan.”
41    Dan zal hij ook zeggen
       tegen wie aan zijn linkerkant zit:
       “Ga weg van mij, vervloekten,
       in het eeuwig vuur
       dat bereid is voor de uiteendrijver [diabolos] en zijn engelen.
42    Want ik had honger
       en jullie hebben mij niet te eten gegeven;
       ik had dorst
       en jullie hebben mij niet te drinken gegeven;
43    ik was vreemdeling
       en jullie hebben mij niet in je midden opgenomen;
       ik was naakt
       en jullie hebben mij niet gekleed;
       ik was ziek en gevangen
       en jullie hebben niet naar mij omgezien.”
44    Dan zullen ook zij vragen:
       “Heer, wanneer hebben wij je hongerig gezien of dorstig,
       als vreemdeling of naakt, of ziek of gevangen,
       en hebben wij niet voor je gezorgd?”
45    Dan zal hij hen antwoorden:
       “Zeker, ik zeg jullie:
       Voor zover je deze dingen niet hebt gedaan
       voor een van de allergeringsten,
       heb je ze ook niet voor mij gedaan.”
46    En dezen zullen weggaan naar de eeuwige bestraffing,
       maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven.

Ook deze overbekende parabel vertelt Jezus in het licht van de ‘eindtijd’ met haar drie ‘lagen’ (zie woensdag). De vraag is telkens: hoe staat mijn leven vandáág gespannen op het ‘leven in de eindtijd’. Dat is dus geen kwestie van ‘later ooit eens’, maar van nu! In deze commentaren schrijven wij het dan als ‘Léven’: menselijk leven, maar vervuld van G-ddelijke Liefde; leven dat zich niet richt op zichzelf, maar op de a/Ander.
In deze parabel wordt dat heel erg duidelijk. De mensen waarvan Jezus hoopt dat we ons op hen richten, zijn niet degenen tot wie wij ons spontaan zouden richten of van wie wij iets zien terug te krijgen. Neen, om te ontvangen wat ze nodig hebben, zijn zij afhankelijk van mede-mensen die zich waarachtig naar de a/Ander wil richten.
Misschien lukt ons dat wat beter als we er af en toe bij stil staan en durven gaan beseffen dat wíj die ‘afhankelijken’ zijn!
Welke ‘koning’ aanbidden wij die zó’n verhalen vertelt …?

Mt.26,14-25 (27/03/2024)

14    Toen [na de zalving van Jezus door Maria in Betanië]
       ging één van de twaalf, Judas van Keriot,
       naar de hogepriesters en zei:
15    “Wat zul je mij geven?
       Ik zal hem aan jullie uitleveren.”
       Ze zegden hem dertig zilverlingen toe. [Zach.11,12]
16    En van dan af zocht hij een goede gelegenheid
       om hem uit te leveren.
17    Op de eerste [dag van het feest] van de ongezuurde [broden]
       kwamen Jezus’ leerlingen hem vragen:
       “Waar is het je bedoeling
       dat wij het Paasmaal voor jou bereiden?”
18    Hij zei:
       “Ga de stad in, naar je-weet-wel, en zeg hem:
       ‘De meester laat weten: Mijn tijd is nabij.
       Bij jou wil ik het Paasfeest vieren met mijn leerlingen.’”
19    De leerlingen deden zoals Jezus hun had opgedragen
       en ze bereidden het Paasmaal.
20    Toen het avond werd
       ging hij met de twaalf aan tafel.
21    Terwijl ze aten, zei hij:
       Amen, ik zeg jullie:
       Eén van jullie zal mij uitleveren.”
22    Heel bedroefd geworden,
       begonnen zij elk aan hem te vragen:
       “Ik ben het toch niet, heer?”
23    Hij antwoordde:
       “Die met mij de hand in de schotel heeft gestoken,
       hij zal mij uitleveren. [cf. Ps.41,10b]
24    De mensenzoon gaat wel heen zoals over hem geschreven is,
       maar wee de mens door wie de mensenzoon wordt uitgeleverd.
       Het was beter voor hem geweest
       als hij niet geboren was die mens.”
25    Judas, die hem zou uitleveren, zei hem ook:
       “Ik ben het toch niet, rabbi [meester]?”
       Jezus antwoordde hem: “Wat je zegt …”

Judas gooit roet in het eten. Hij verpest het feestje. Niet alleen toen, maar ook nu. Wij zouden gewoon met Jezus willen meegaan op deze gloriedagen en niet teveel stilstaan bij alle negatieve kantjes die eraan vastzitten. Maar de figuur van Judas dwingt ons er toch naar te kijken. – Overigens eigenlijk niet alleen Judas: álle leerlingen zullen op een of andere manier Jezus laten vallen!
Het gaat dus eigenlijk niet zozeer over de historische figuur ‘Judas’, maar om de ‘rol’ die hij vervult. En het is zijn rol ons een spiegel voor te houden van hoe wij soms met Jezus omgaan, hoe dierbaar hij ons ook is, naar wij zeggen.
Het is een zeer lastige vraag, maar hij moet gesteld: waar en hoe verraad ík soms mijn ‘vriend’ Jezus?

Mt.13,36-43 (27/7/2021)

Toen liet hij de mensen gaan en ging naar huis. Zijn leerlingen kwamen naar hem en vroegen: “Verklaar ons de gelijkenis van de dolik op de akker?”
Hij antwoordde hen: “Die het goede zaad zaait, is de mensenzoon, en de akker is de wereld. Het goede zaad, dat zijn de kinderen van het koningschap, en de dolik zijn de kinderen van het kwaad. De vijand die het gezaaid heeft, is de uiteendrijver [tweedrachtzaaier, diabolos]. De oogst is de voleinding van de tijd en de maaiers zijn de engelen.
Zoals de dolik wordt verzameld en in het vuur verbrand, zo zal het zijn in de voleinding van de tijd. De mensenzoon zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn koninkrijk alle struikelstenen en [dat is] wie leven in wetteloosheid verzamelen [Sef.1,3] en zij zullen hen in de vuuroven werpen. Daar zal er geween en tandengeknars zijn.
Maar dán zullen de integeren [recht-vaardigen] stralen als de zon in het koninkrijk van hun Vader.
Wie oren heeft, moet luisteren!”

Jezus vertelt gelijkenissen, en ja, ze vragen om duiding! Maar of die duiding ook alles verheldert, durf ik toch niet te stellen. Het lijkt alsof elke gelijkenis wel iets verduidelijkt maar tegelijkertijd ook prikkelt en uitdaagt om verder te denken en te zoeken. Misschien is dat juist de bedoeling? Misschien wil Jezus met zijn gelijkenissen (en zijn vragen-oproepende uitleg) bij zijn hoorders (en dus ook bij ons) een beslissing oproepen?: “Ga je mee in het dol-dwaze avontuur op zoek naar het ‘volle’, G-dgerichte, leven, of drijf je mee met de diabolos?”
In ieder geval speelt het zich allemaal af in een wereld die ons gegeven is. Een wereld als plaats waar we leven en te leven hebben met al wie op ons pad komt (goed zaad, onkruid, zaaier, uiteendrijver, tweedrachtzaaier…). Daar gebeurt het! G-ds rijk zal daar te zien zijn – of niet. En een levenswijze waar G-d de focus mag richten, roept het beste wakker in mensen. Het voedt de droom van een leven zoals het bedoeld is, het ‘volle’ leven. En dat leven ís bereikbaar: “Wie oren heeft, moet luisteren!”

Mt.14,1-12 (1/08/2020)

In die tijd begon Jezus' vermaardheid tot de viervorst Herodes door te dringen,
en hij zei daarom tot zijn hovelin­gen: 'Dat moet Johannes de Doper zijn;
hij is uit de doden opgestaan; vandaar dat die wonderkrachten in hem werken.'
Want omwille van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, had Herodes Johannes laten grijpen
en geboeid in de gevangenis geworpen, omdat hij tot hem gezegd had:
'Het is u niet geoorloofd haar als vrouw te hebben.'
Daarom had Herodes hem eigenlijk ter dood willen brengen, maar hij was hiervoor teruggeschrokken
omdat het volk hem voor een profeet hield. Toen de dochter van Herodes echter op de verjaardag van Herodes
voor het gezelschap danste, beviel zij hem zo zeer dat hij een eed zwoer haar alles te zullen geven wat zij zou vragen.
Haar moeder had haar het antwoord ingescherpt en daarom zei ze:
'Geef mij, hier nog, op een schotel het hoofd van Johannes de Doper.'
Ofschoon dit de koning aan zijn hart ging wilde hij toch, ook wegens zijn tafelge­noten,
zijn eed gestand doen en hij gelastte het te geven. Hij gaf daarom opdracht Johan­nes in de gevangenis te onthoofden.
Zijn hoofd werd op een schotel binnengebracht.
Zijn leerlingen kwamen het lijk halen en begroeven het; daarna gingen zij het aan Jezus melden.

Johannes de Doper … Onthoofd omdat hij de waarheid zei.
Mensen doen veel om de waarheid monddood te maken.
Halfdronken koningsgasten verleiden tot een belofte door een meisje voor hen te laten dansen
en haar beloning jezelf ten goede laten komen, lijkt natuurlijk wat ver te gaan, maar toch …
Laten we de laaghartigheid van de mensen (wijzelf dus!) niet te licht opnemen!
Op louter menselijk vlak al is het de moeite waard eens na te gaan op welke manieren ikzelf waarheden
die lastig zijn ontwijk, ontken, ontkracht.
En hetzelfde gebeurt natuurlijk ook op spiritueel vlak. Je hoort het wel zeggen dat de mensen vandaag
opnieuw graag met spiritualiteit bezig zijn. Oók als het lastig wordt? Oók als het ‘aan het vel zit’?
Oók als het mij uit mezelf en mijn comfort(zone) sleurt? Oók als het mij naar ándere mensen toe drijft
(en dan vaak nog wel eens ‘rafelrandmensen’)?
Welke knepen heb ik dáárvoor in mijn mars om die Stem maar monddood te maken?

Mt.13,44-46 (28/7/2021)

“Opnieuw.
Het koningschap der hemelen is te vergelijken met
een schat die verborgen is in een akker.
Iemand vindt hem en verbergt hem weer,
om vol blijdschap alles te gaan verkopen wat hij heeft
om die akker te kopen.”
“En opnieuw.
Het koningschap der hemelen is te vergelijken met
een koopman op zoek naar mooie parels.
Als hij één uitzonderlijk waardevolle vindt,
gaat hij alles verkopen wat hij heeft
en koopt die ene parel.”

Van Jezus vielen in zijn eigen tijd vooral twee dingen op: enerzijds natuurlijk zijn ‘machtige daden’, zijn genezingen en bevrijding van demonen; maar anderzijds dat hij zijn boodschap bracht door middel van verhalen. Hij leek een meester te zijn in het vertellen van snedige vergelijkingen en het vinden van betekenisvolle beelden.
Kijk nu naar dat stukje Evangelie dat we vandaag voorgeschoteld krijgen: 2 x 2 parallelle zinnen, meer is het niet. En toch zou het ontstellend zijn als we hier nu een geschiedenisboek zouden kunnen openen dat vertelt hoevelen er op déze woorden hun leven een totale wending hebben laten nemen!
De vraag is even simpel als radicaal: Wat is jouw schat? Waar ligt die? En zul je er – met alles wat in je mogelijkheden ligt – achteraan gaan?