Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mt.15,1-2.10-14 (4/08/2020)
Op zekere dag kwamen Farizeeën en schriftgeleerden uit Jeruzalem naar Jezus met de vraag:
'Waarom overtreden jouw leerlingen wat ons van oudsher is overgeleverd? Want ze wassen hun handen niet voor het eten.'
Daarop riep Hij de mensen bij zich en sprak tot hen: 'Luistert en wilt verstaan:
Niet wat de mond binnengaat, bezoedelt de mens; de mens wordt bezoedeld door wat de mond uitgaat.'
Toen kwamen de leerlingen naar Hem toe en zeiden: 'Weet Jij dat de Farizeeën bij het horen van Jouw woorden er aanstoot aan nemen?'
Maar Hij antwoordde: 'Iedere aanplanting die niet door mijn hemelse Vader geplant is, zal worden uitgerukt.
Laat ze maar begaan: zij zijn blinden die blinden leiden. Maar als de ene blinde de andere leidt, vallen beiden in de kuil.'
Harde taal van Jezus over de leiders van zijn volk – en bij uitbreiding, over iedereen
die enige verantwoordelijkheid draagt tegenover een medemens.
Blinden die blinden leiden! Terwijl medemenselijke verantwoordelijkheid gaat over ‘zien’, onderscheidingsvermogen.
Niet van buitenaf komt kwaad, slechtheid, ‘onreinheid’, maar van binnen in de mens.
Het is wat er binnenin de mens leeft aan kwade gedachten en neigingen die het kwade voortbrengen,
wanneer hij die gedachten ook veruiterlijkt (in woord en/of daad).
Als dat zo ín mij aanwezig is, kan ik mij daar ook niet tegen beschermen door ‘de reinheidsregeltjes te volgen’
(en dan te denken dat ik ‘in orde ben’)! Nee, alleen een vrij, eerlijk en kritisch (onderscheidend) kijken
naar mijn eigen binnenste kan mij daarbij helpen.
Makkelijk of prettig zal dat niet altijd zijn, en ik kan ook ‘rekenen op’ aanstoot! Levengevend zal het wél zijn,
zowel voor mezelf als voor mijn omgeving!
Mt.13,1-9 (24/07/2024)
1 Op die dag trok Jezus buitenshuis
en ging zitten bij het meer.
2 Er verzamelde zich zo’n menigte rondom hem
dat hij in een boot stapte en daarin ging zitten,
terwijl de menigte op het strand stond.
3 Hij sprak hen uitvoerig toe in gelijkenissen:
“Kijk, een zaaier ging uit om te zaaien.
4 Daarbij viel een deel op de weg.
De vogels kwamen en aten het op.
5 Een ander deel viel op steenachtige grond,
waar het niet veel aarde had.
Onmiddellijk kwam het op
omdat het niet veel diepte had,
6 maar van zodra de zon opkwam, verschroeide het,
omdat het geen wortel had.
7 Een ander deel viel tussen de dorens.
Die schoten op en verstikten het.
8 Een ander deel nu viel in goede aarde
en gaf vrucht,
deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig.
9 Wie oren heeft om te horen,
moet luisteren!
“Op die dag trok Jezus buitenshuis” – zo begint de eerste van de gelijkenissen in het Matteüsevangelie, de parabel over de zaaier. We krijgen meerdere dagen de kans om er dieper op in te gaan.
Om te beginnen is er goede aarde (grond) nodig om vrucht te dragen. Maar wat is dat dan ‘goede grond’ of hoe doe je dat ‘goede grond’ worden? De voorbije maanden zag ik het op mijn wandelingen gebeuren. Na hard werken om alle stenen te ruimen en al wat onnodig ruimte inneemt en een belemmering vormt voor het zaad te verwijderen, lagen de akkers er zwart en stil bij. Ze wachtten op het zaad dat hen gegeven wordt en dat in hen tot vrucht mag worden. Ze waren een en al ontvankelijkheid, verder niets. Een prachtig beeld voor mezelf, voor mijn innerlijk grond, nl. pure ontvankelijkheid, klaar om het zaad te ontvangen en te laten sterven, opdat het in mij tot nieuw leven mag komen en vrucht mag dragen, dertig-, zestig- of honderdvoudig.
Mt.14,1-12 (31/7/2021)
In die tijd hoorde de viervorst Herodes het gerucht over Jezus en hij zei tegen zijn vertrouwelingen: “Dat is Johannes de doper die is opgestaan uit de doden! Daardoor werken die krachten in hem.”
Want Herodes had Johannes gegrepen en hem gebonden in de gevangenis, omwille van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus. Johannes had hem immers gezegd: “Het is je niet geoorloofd haar te huwen.” Hij had hem willen doden, maar hij vreesde de menigte omdat zij hem als een profeet beschouwden.
Toen Herodes echter een verjaardagsfeest gaf, danste de dochter van Herodias in hun midden. Zij behaagde Herodes zozeer dat hij met een eed beloofde haar te geven wat ze vroeg. Zij zei, eerder al opgestookt door haar moeder: “Geef mij, hier op een schotel, het hoofd van Johannes de doper.” De koning werd bedroefd, maar vanwege de eed en de tafelgenoten, beval hij dat het haar zou worden gegeven. En hij zond iemand om Johannes in de gevangenis te onthoofden.
Men bracht zijn hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje en zij bracht het naar haar moeder.
Zijn leerlingen kwamen, namen het lichaam mee en begroeven het. Daarna gingen ze het Jezus melden.
Arme koning Herodes (arme wij?) … Je zo in bochten wringen om je eigen losbandigheid toch maar het oog van ‘recht’ te geven … (Bemerk de ‘interessante’ tegenstrijdigheid in de woorden (bemerken we ze ook in onze daden?): bocht – recht, los – band.)
Liever een ander een kopje kleiner maken (figuurlijk kan dat ook) dan te erkennen dat je fouten maakt en te proberen je eigen leven te corrigeren. Liever maar je eigen begeerten achternalopen, en de consequenties daarvan in het graf van stilzwijgen vegen, dan moedig en consequent de richting van de profeet te volgen.
Wat geef je Herodias’ dochter, die nieuwe generatie die je zogezegd zo lief had, mee? Niets meer dan een horrorverhaal waar geen leven in zit!
Arme koning Herodes … arme wij …!
Mt. 15,21-28 (16/08/2020)
In die tijd trok Jezus zich terug naar de streek van Tyrus en Sidon.
Op een gegeven ogenblik trad een Kananeese vrouw afkomstig uit dat gebied naar voren, luid roepend:
'Heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David! Mijn dochter is van een duivel bezeten en wordt verschrikkelijk gekweld.'
Maar Hij gaf haar in het geheel geen antwoord. Toen wendden zijn leerlingen zich tot Hem met het verzoek:
'Stuur die vrouw toch weg, want ze blijft ons achterna roepen.'
Hij antwoordde: 'Ik ben alleen maar tot de verloren schapen van het huis van Israël gezonden.'
Maar de vrouw kwam naderbij, wierp zich voor zijn voeten neer en zei: 'Heer, help mij!'
Hij gaf haar ten antwoord: 'Het is niet goed het brood dat voor de kinderen bestemd is aan de honden te geven.'
'Wel waar, Heer', sprak zij,'want de honden eten immers toch ook de kruimels die van de tafel van hun meesters vallen.'
Daarop zei Jezus haar: 'Vrouw, je hebt een groot geloof! Jouw verlangen wordt ingewilligd.' En van dat ogenblik was haar dochter genezen.
Dit verhaal sluit aan bij de talloze andere, waarin mensen niet berusten, maar G-d aanroepen, ja zelfs ter verantwoording roepen.
Zoals Jakob/Israël die worstelt met G-d – Ik laat Je niet gaan tenzij Jij mij zegent. Of zoals Abraham en Mozes die met G-d onderhandelen.
Een groot geloof zoals deze mannen en onze vrouw, is geen kwestie van rationeel verstand. Het heeft alles te maken met
diep doorleefde emotie en begint met een weigering. De weigering om je neer te leggen bij de gang van zaken. Het gaat nog verder, zover tot de wil G-d te overtuigen.
Misschien herkende Jezus in deze vreemde vrouw wel het vuur dat ook in hemzelf sluimert. Het vuur van een geloof dat zich niet neerlegt
bij dat wat de wereld onvermijdelijk noemt, als normaal en vanzelfsprekend beschouwt of bij dat waar nu eenmaal niets tegen te doen lijkt.
Dit vurige geloof houdt koppig vol, gelooft, vertrouwt en weigert om zich neer te leggen bij onrecht of ellende, niet-leven.
In de hoop en het vertrouwen dat G-ds ja uiteindelijk alles overwint, heelt, geneest en doet Léven.
Mt.16,13-19 (29/06/2021)
Nu kwam Jezus in de streek van Caesarea Filippi [noord-Israël]. Hij vroeg aan zijn leerlingen: “Wie zeggen de mensen dat de mensenzoon is?” Ze antwoordden: “Sommigen zeggen Johannes de doper, anderen Elia, en nog anderen Jeremia of één van de profeten.
Nu zei hij tegen hen: “Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?” Simon Petrus antwoordde: “Jij bent de Gezalfde [Christos/Messiah], de zoon van de levende God!”
Jezus zei nu tegen hem: “Gezegend [vooruit ermee!] ben jij, Simon Barjona [zoon van Jona], want niet vlees en bloed hebben dit geopenbaard aan jou, maar mijn Vader in de hemelen. En ik zeg jou dat jij een rots [Petros] bent, en op deze rots zal ik mijn gemeenschap bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet te sterk zijn.
En ik zal je de sleutels geven van het koningschap der hemelen. Wat je zult binden op de aarde, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat je zult vrij maken op de aarde, zal vrij gemaakt zijn in de hemelen.”
Die ene vraag blijft nazinderen: “Wie zeg jij dat Ik ben?” Hier wordt een persoonlijk antwoord verwacht, geen dogmatiek. G-d is immers niet in dogma’s te vatten. Hij is geen rationele maar een r-el-ationele G-d. Een G-d (= el in het Hebreeuws) die ons verstand (ratio) binnenbreekt als de gans Andere. Hij is een G-d die ons denken openbreekt en relatie aangaat. Dat is toch wat Jezus telkens weer probeert duidelijk te maken. Petrus had het door (en later ook Paulus). Hij durfde het aan om in de andersheid van de Gans Andere mee te gaan.
Het is dan ook op zo’n mensen dat Jezus zijn kerk wil bouwen. Aan hen vertrouwt hij de sleutels van dat nieuwe, onvermoede land toe. Hen geeft hij de kracht om mensen te verbinden, om alles wat mensen neerhaalt te ontbinden.
Zalig toch dat juist die twee, Petrus en Paulus, mannen zijn met klein-menselijke zwakheden (net als wij). Gelukkig dat dit o zo menselijke duo de basis mag zijn voor onze kerk. Misschien is het juist daarom dat ik, met al mijn beperktheden, ook durf mee te werken aan die kerk.
Mt.11,25-30 (16/06/2023)
25 Ook in die tijd zei Jezus:
“Ik prijs en dank je, vader, heer van hemel en aarde,
dat je deze dingen verborgen hebt
voor [eigenmachtige] bekwamen en verstandigen
en ze onthuld hebt
voor [onmachtige] onmondigen.
26 Ja, vader, zo heb jij het goed bevonden voor jouw gelaat.
27 Alles is mij door mijn vader toevertrouwd,
en niemand weet wie de zoon is, behalve de vader,
en niemand weet wie de vader is, behalve de zoon
en aan wie de zoon het wil onthullen.
28 Kom naar mij,
allen die vermoeid bent en onder lasten gebukt,
en ik zal je rust geven.
29 Neem mijn juk op:
laat mij je leermeester zijn
– zachtaardig en deemoedig van hart,
en je zult rust vinden in jezelf.
30 Want mijn juk is teder
en mijn last is licht.
Te midden van onze onrustige, angstige wereld klinkt vandaag de uitnodiging: “Neem mijn juk op ... En je zult rust vinden”. Iemand die onze last op zich wil nemen, iemand die rust wil brengen, … wie verlangt er niet naar?
Het wordt ons hier aangeboden! Het enige wat wij te doen hebben, is bij hem in de leer gaan en het aandurven om anders te gaan leven: zachtaardig en deemoedig van hart, Verbonden-Léven. Met een zekere schroom mogen we aanhoren hoe Jezus spreekt over zijn verbondenheid met G-d, over het mysterie van G-ds Liefde, en hoe hij ons uitnodigt om G-d tot in het meest wezenlijke te leren kennen. Hij wil zelfs onze leermeester zijn, tot ook wij heel ons wezen aan Hem durven te verbinden. Verbonden-Léven vraagt zachte moed, leven met de moed om voorrang te geven aan zachte krachten zoals elkaar nabij zijn en blijven, troosten, uitdagen en bevragen, … kortom ‘mens te zijn met elkaar’ vanuit een één-voud, één met G-d. Dan zal hij onze last dragen en wij zijn juk delen. Dan zullen we rust vinden in Hem.