Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mt.13,47-53 (29/7/2021)
“En opnieuw.
Het koningschap der hemelen is te vergelijken met
een sleepnet dat neergelaten wordt in het meer
en allerlei soorten [vissen] bijeenbrengt.
Als het vol is, trekt men het op de oever,
men gaat zitten en verzamelt de goede [vissen] in kuipen,
de slechte werpen ze weg.
Zo zal het zijn bij de voleinding van de tijden. De engelen zullen er op uittrekken en zij zullen de slechten [verdwaasden] van de rechtvaardigen [integeren] scheiden en hen in de vuuroven werpen. Daar zal er geween en tandengeknars zijn.”
Jezus vroeg hen nu: “Hebben jullie dit alles begrepen?” “Ja”, antwoorden zij. Nu zei hij: “Zo lijkt iedere schriftgeleerde die leerling is geworden in het koningschap der hemelen op een huisvader die uit zijn schat oud en nieuw voortbrengt.”
Toen Jezus deze gelijkenissen had beëindigd, vertrok hij van daar [Kafarnaüm].
Veel van deze ‘verhaaltjes’ heeft Jezus verteld in Kafarnaüm, waar hij als volwassen man woonde. Het stadje had in die regio enig belang omdat het aan het meer lag. Veel van de arbeid die daar gebeurde had met het vissen te maken.
Als Jezus dus zijn verhalen vertelt aan het meer, heeft dat niets van doen met wat wij misschien ‘een idyllisch uitstapje naar zee met wat diepzinnige gedachten’ zouden noemen! Langs dat meer bevond hij zich op ‘de werkvoer’, tussen mensen die aan het – soms zware – werk waren! De beelden die Jezus gebruikt om over ‘het koningschap der hemelen’ te spreken, zijn meestal ook ontleend aan dat alledaagse leven.
Wij hebben Jezus helaas niet meer rechtstreeks bij ons, maar de vraag kan dezelfde blijven: Wat zie ik in mijn alledaagse omgeving rond mij gebeuren dat mij vertelt over ‘het koningschap der hemelen’. We hoeven het echt niet ver te zoeken. De schat ligt in onze alledaagse handen! Zullen wij uit het oude het nieuwe voortbrengen?
Mt.13,47-53 (30/07/2020)
In die tijd zei Jezus tot de menigte: Het Rijk der hemelen gelijkt op een sleepnet
dat in de zee geworpen, vissen van allerlei soort bijeenbracht.
Toen het vol was trok men het op het strand; men zette zich neer om de goede vissen uit te zoeken
en in manden te doen, de slechte echter werden weggeworpen.
Zo zal het ook gaan op het einde van de wereld: de engelen zullen uittrekken om de slechten
tussen de rechtvaardigen uit te zoeken en in de vuuroven te werpen. Daar zal geween zijn en tandengeknars.
Hebben jullie dit alles begrepen?' Zij antwoordden Hem: 'Ja.'
Hij zij hun: 'Daarom is iedere schriftgeleerde die onderwezen is in het Rijk der hemelen gelijk aan een huisvader
die uit zijn schat nieuw en oud te voorschijn haalt.'
Toen Jezus deze gelijkenissen had beeindigd, ging Hij vandaar weg.
Deze korte parabel loopt eigenlijk parallel met die over het goede graan en het onkruid. (zie Mt.13,24-30 – 19 juli)
In de ‘school’ van de samenleving zwemmen de ‘goede’ en de ‘slechte’ vissen allemaal dooreen.
Als je Jezus’ beeld van de ‘mensenvissers’ er op toepast, mag je ook zeggen dat ze állemaal geroepen zijn
deel uit te maken van zijn ‘rijk der hemelen’. Maar het blijkt dus zeer menselijk (en dus van alle tijden)
dat níet ‘alle vissen’ in dezelfde richting (van het rijk G-ds) zwemmen.
Onderscheiding, daar komt het opnieuw op aan. Wie ‘onderwezen is in het rijk der hemelen’ moet ergens het verschil weten te vinden.
Evenwel met alle behoedzaamheid én barmhartigheid eigen aan een huisvader, zoals Jezus die zich voorstelt (uit ervaring?).
Ja, in de praktijk van het leven in de wereld moet het onderscheidend oordelen soms gebeuren.
De ‘huisvader’ weet echter dat hij slechts ‘rentmeester’ is, beheerder van de geheimen en rijkdommen van een ander (Ander in dit geval).
Het uiteindelijke oordeel is aan G-d, en daar zal ik zelf, én mijn ge-oordeel over anderen, óók onder vallen.
Mt.14,22-36 (3/08/2020)
Na de broodvermenigvuldiging dwong Jezus zijn leerlingen in de boot te gaan en alvast naar de overkant te varen,
terwijl Hij het volk naar huis zou zenden. Toen Hij het volk had weggezonden, ging Hij de berg op om in afzondering te bidden.
De avond viel en Hij was daar alleen.
De boot was reeds vele stadien uit de kust en werd geteisterd door de golven, want zij hadden tegenwind.
In de vierde nachtwake kwam Hij te voet over het meer naar hen toe. Maar toen de leerlingen Hem zo over het meer zagen gaan,
raakten zij van streek omdat zij een spook meenden te zien en zij begonnen van angst te schreeuwen.
Maar Jezus zei onmiddellijk tot hen: 'Weest gerust. Ik ben het. Vreest niet.'
'Heer', antwoordde Petrus,'als Jij het bent, zeg mij dan dat ik over het water naar U toe moet komen.'
Waarop Jezus sprak: 'Kom!' Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar Jezus toe.
Maar toen hij merkte hoe hevig de wind was, werd hij bang; hij begon te zinken en schreeuwde: 'Heer, red mij!'
Terstond stak Jezus zijn hand uit en greep hem vast, terwijl hij tot hem zei: 'Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?'
Nadat zij in de boot gestapt waren, ging de wind liggen.
De inzittenden wierpen zich voor Hem neer en zeiden: 'Waarlijk. Jij bent de Zoon van God.'
Toen zij overgestoken waren, bereikten zij de kust bij Gennesaret.
Toen de mannen van die streek Hem herkenden, verspreidden zij in heel de omtrek het bericht van zijn komst en brachten Hem al hun zieken. Ze smeekten Hem of ze tenminste de zoom van zijn kleed mochten aanraken. En allen die dit deden, werden gezond.
We herkennen in deze passage een voortdurende afwisseling tussen onrust en rust. De onrust is niet noodzakelijk slecht
(ze is vaak net een uiting van levendigheid), maar wordt maar hanteerbaar (en vruchtbaar) vanuit een rust.
Zo’n ankerpunt – om in het beeld van het bootje in de storm te blijven – hebben we nodig om koers te kunnen houden.
We zien Jezus dan ook vaak, na drukke momenten waarop er veel van hem gevraagd wordt, zich terugtrekken in de stilte.
Dáár is het blijkbaar dat hij dat ankerpunt vindt. Dáár – in de stilte en de teruggetrokkenheid – is het dat hij contact
kan maken met zijn ‘Grond’. Ja, daar is het juist dat hij ‘met zijn voeten op de grond’ komt!
Een gebed dat ons boven de realiteit van onze dagen doet zweven, is in christelijk opzicht eigenlijk geen gebed!
Bidden in de geest (Geest) van Jezus, is zó paradoxaal: Je zó terugtrekken in de rust, dat je de onrust aankan en vruchtbaar maakt;
zó contact maken met de Grond, dat je met de voeten op de grond komt …
De Evangeliepassage eindigt ermee … dat er een menigte noodlijdenden staat te wachten …
Mt.14,13-21 (7/08/2023)
13 Toen Jezus dit hoorde [het bericht van de dood van Johannes],
trok hij zich in een boot van daar terug
naar een eenzame plaats, alleen.
En toen de menigte dit hoorde,
volgden ze hem te voet vanuit hun steden.
14 Toen Jezus uitstapte, zag hij dan ook een grote menigte.
Hij werd ten diepste bewogen om hen
en hij genas de zieken onder hen.
15 Toen het avond werd,
kwamen zijn leerlingen bij hem en zeiden:
“Dit is een eenzame plaats en het [etens]uur is al voorbij.
Stuur de menigte weg
zodat ze in de dorpen rondom
voedsel voor zichzelf kunnen gaan kopen.
16 Maar Jezus zei hen:
“Het is niet nodig dat zij weggaan;
geven jullie hen maar te eten.”
17 “Maar, antwoordden zij,
wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen!”
18 Hij zei: “Breng ze mij.”
19 En hij liet de mensen zich neervlijen op het gras.
Hij nam de vijf broden en de twee vissen,
keek op naar de hemel,
zegende en brak de broden,
en gaf ze aan zijn leerlingen
en de leerlingen aan de menigte.
20 Allen aten tot ze voldoende gevoed waren.
En van de overgebleven stukken verzamelden ze twaalf korven.
21 Het waren ongeveer vijfduizend mannen die gegeten hadden,
vrouwen en kinderen niet meegeteld.
Na de dood van Johannes de doper beseft Jezus waar het ook voor hem kan op uitlopen. Daar moet hij toch eventjes over bezinnen: kan ik dit wel, durf ik dit wel? Alsof hij naar zijn ‘tweede adem’ zoekt, trekt hij zich terug in de stilte – net zoals hij dat ook had gedaan net voor het begin van zijn openbaar optreden. Ook nu neemt zijn leven weer een diepere wending – en het is slechts ‘op de adem van de Geest’ dat hij die zal kunnen vervullen.
Dat is al één iets om als leerling een voorbeeld aan te nemen: regelmatig, en zeker op scharniermomenten, een langere tijd van stilte zoeken, om ons te laten leiden door Góds Geest, en niet door de onze.
En het andere is dat waardoor wij ons úit die stilte laten trekken: de honger van de mensen, de fysieke honger – ja, ook daar heeft Jezus ruimschoots aandacht voor – en de geestelijke honger – mensen hebben o zo’n nood aan een woord van bevrijding en richting!
Het krachtigste woord van bevrijding en richting zal overigens pas geboren worden uit de stilte …
Mt.13,54-58 (30/7/2021)
Hij kwam in zijn vaderstad [Nazareth, ca. 40km van Kafarnaüm] en onderrichtte hen in hun plaats van samenkomst [synagoge], zodat ze versteld stonden: “Vanwaar heeft hij die wijsheid en die machtige daden [wonderen]? Is dat niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria en zijn broers Jakobus, Joses, Simon en Judas ? En wonen zijn zussen niet allemaal bij ons? Vanwaar heeft hij dan dit alles?” En ze namen aanstoot aan hem.
Maar Jezus zei: “Nergens wordt een profeet zo miskend als in zijn eigen vaderstad en in zijn huis.”
En hij kon daar niet veel machtige daden doe omwille van hun niet-vertrouwen.
Nu gaat Jezus van zijn woonplaats Kafarnaüm terug naar het dorp waar hij is opgegroeid, Nazareth. Ze kennen hem daar – natuurlijk, in zo’n dorp kent iedereen iedereen. Daar is geen meer – het is een heel gewoon dorp, wat hogerop – dus gaat hij naar die andere plaats van samenkomst, de synagoge.
Hoe komt het toch – het is vandaag niet anders dan toen – dat we zo moeilijk kunnen accepteren dat iemand uit onze eigen kring iets te vertellen zou hebben? Je zou kunnen denken dat het is omdat we van die ook zijn kleine kantjes kennen en dat die lijken een schaduw te werpen op zijn wijsheid. Dat kan wel eens gebeuren, maar het zou nogal kortzichtig zijn het alleen daaraan te wijten. Alsof wijsheid nu net niet ontstaat in het passend leren omgaan met kleine kantjes! Zou het niet eerder jaloezie zijn? Een soort afgunst omdat die ander ergens geraakt is waar we zelf niet raken (of de moeite niet voor willen doen om er te geraken)?
Misschien een uitnodiging om eens op een niet-jaloerse manier open te staan voor de mensen die ik vandaag ontmoet?
Mt.19,3-12 (12/08/2022)
Er kwamen farizeeën naar hem om hem te testen en ze vroegen: “Is het een man geoorloofd zijn vrouw weg te sturen om elke reden?”
Hij antwoordde hun: “Hebben jullie niet gelezen dat de schepper vanaf de oorsprong hen mannelijk en vrouwelijk heeft gemaakt? [Gen.1,27]
Hij zegt: Hierom zal een man zijn vader en moeder verlaten
en zich binden aan zijn vrouw [Gen.2,24]
en deze twee zullen één lichaam worden,
zodat zij niet meer twee, maar één zijn.
Wat God dus heeft samengebracht, moet een mens niet scheiden.”
Ze vroegen hem nu: “Waarom heeft Mozes dan opgedragen een scheidingsakte te geven en haar weg te sturen?” [Deut.24,1] Hij zei: “Omwille van de verhardheid van jullie hart [sklèrokardian] heeft Mozes toegestaan je vrouw weg te sturen. In oorsprong was dit echter niet zo.
Ik zeg jullie echter: Wie zijn vrouw wegstuurt en een ander huwt, begaat overspel – behalve om reden van hoererij – en wie de weggezondene huwt, begaat overspel.”
Zijn leerlingen zeiden hem nu: “Als het zo staat met man en vrouw, kun je beter niet trouwen!” Maar hij zei hen: “Niet iedereen kan deze woorden plaatsen, maar wel wie het gegeven is. Er zijn mensen die niet kunnen trouwen, omdat ze zo geboren zijn, en er zijn er die niet kunnen trouwen omdat ze door mensen tot een huwelijk niet in staat zijn gemaakt. Maar er zijn ook mensen die zelf van een huwelijk afzien omwille van het koningschap der hemelen. Wie dit een plaats kan geven, moet dit een plaats geven.
Wetten zijn er om mensen te beschermen. Dat geldt ook voor de regel van de scheidingsbrief in die tijd. Het is een feit dat wetten er zijn – ook nu nog – omdat mensen zwak zijn en/of omdat een samenleving niet vanzelf ideaal is. Maar dit stukje Evangelie heeft ons – los van het huwelijksrecht – nog heel wat meer te zeggen over liefde en trouw, over wederzijdse verantwoordelijkheid en over het aangewezen zijn op elkaar.
Jezus wijst erop dat vanaf de schepping G-d de mensen mannelijk én vrouwelijk heeft gemaakt, verschillend dus, en daardoor aanvullend en verrijkend. Mensen zijn geen losse eilandjes. Mensen zijn relationele wezens. Ze zijn vanuit de schepping bedoeld om hun mens-zijn te ontdekken in verbinding – in relatie – met andere mensen, zowel mannen als vrouwen. Zo wordt elke mens uitgedaagd om in élke relatie de goddelijke bedoeling tot haar recht te laten komen, nl. leven in alle openheid, gericht op het anders-zijn van de ander en dit vanuit het totale anders-zijn van die Ander, de G-d van het Verbond en diepste bron van wat mensen bindt.