Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mt. 16,13-20 (23/08/2020)
In die tijd toen Jezus in de streek van Caesarea van Filippus gekomen was, stelde Hij zijn leerlingen deze vraag:
'Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?'
Zij antwoordden: 'Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia,
weer anderen Jeremia of een van de profeten.'
'Maar jj', sprak Hij tot hen, 'wie zeg jij dat Ik ben?'
Simon Petrus antwoordde: 'Jij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.'
Jezus hernam: 'Zalig zijt gij Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed
hebben jou dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is.
Op mijn beurt zeg ik je: Jij bent Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen
en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.
Ik zal je de sleutels geven van het Rijk der hemelen en wat jij zult binden op aarde,
zal ook in de hemel gebonden zijn en wat jij zult ontbinden op aarde,
zal ook in de hemel ontbonden zijn.'
Daarop verbood Hij zijn leerlingen nadrukkelijk iemand te zeggen, dat Hij de Christus was.
Jezus houdt géén examen! De antwoorden van ‘sommigen’ wijst hij niet af! Belangrijker blijkbaar dan het ‘juiste’ antwoord, is de vraag:
wat zeg jíj?! Een persóónlijk antwoord, zelfs als dat misschien dogmatisch niet helemaal volledig is (wanneer is het dat wel?), staat voor Jezus duidelijk voorop.
Is het niet dat wat Jezus ‘in alle toonaarden’ probeerde duidelijk te maken, dat ‘onze G-d’, zijn ‘Vader’, niet zozeer een rationele God is
(te (be)grijpen en te modelleren naar ons verstand), maar een relationele?! Alleen als ik voluit in de ándersheid van de Ander wil/durf meegaan,
word ik meegenomen naar dat nieuwe en onvermoede land dat Jezus ‘het koninkrijk der hemelen’ noemt.
Vanuit mijn menselijk gegeven is dat natuurlijk niet niks, zo al mijn éigen denken los te durven laten om mij in dat relationele – dus gans Andere – avontuur te storten.
Maar Jezus zegt: “Gelukkig ben je!” Ja, wonder van vervulling zal het zijn, waar ik dat toelaat. Maar wie vervuld is, zal/moet overlopen: “Bouw mijn kerk op!”
Mt.20,17-28 (3/3/2021)
Toen Jezus opging naar Jeruzalem, nam hij alleen de twaalf met zich mee. Onderweg zei hij tegen hen:
“Kijk! Nu gaan we op naar Jeruzalem en de mensenzoon zal overgeleverd worden aan de hogepriesters en schriftgeleerden en ze zullen hem ter dood veroordelen. Ze zullen hem overleveren aan de niet-Joodse volken
om hem te bespotten, te geselen en te kruisigen en op de derde dag zal hij worden opgewekt.”
Toen kwam de moeder van de zonen van Zebedeüs, samen met haar zonen, naar hem en boog voor hem neer om iets van hem te vragen. Hij vroeg haar: “Wat wil je?” Ze zei hem: “Zeg dat in jouw koninkrijk deze twee zonen van mij mogen zetelen, één rechts en één links van jou.” Maar Jezus antwoordde: “Je weet niet wat je vraagt. Kunnen jullie de beker drinken die ik zal drinken, of je laten onderdompelen met de onderdompeling die ik zal ondergaan?” Ze zeiden hem: “Ja, dat kunnen wij.”
Hij ging tegen hen verder: “Ja, mijn beker zul je wel drinken en ondergedompeld worden waarin ik ondergedompeld wordt, maar wat betreft het rechts of links van mij zetelen: het is niet aan mij dat te geven, dat is voor hen voor wie mijn Vader dit bereid heeft.”
De tien [overige leerlingen] hoorden dit en ergerden zich aan de twee broers.
Maar Jezus riep hen bij zich en zei: “Jullie weten dat de leiders van de volken hen overheersen en dat de groten hun macht misbruiken tegen hen.
Zo mag het bij jullie niet zijn! Wie onder jullie groot wil worden, moet jullie dienaar zijn, en wie onder jullie de eerste wil zijn, moet jullie knecht zijn; zoals de mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden,
maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen [= allen].”
Jezus trekt op naar Jeruzalem, dé religieuze hoofdstad. Helder van geest (Geest) als hij is, heeft hij ondertussen wel door
waar zijn liefde hem toe zal leiden. De consequentie van elke doorgetrokken liefde is het kruis.
En als dat voor hem het geval is, zal dat ook zo zijn voor zijn leerlingen. Dus probeert hij ze daarop voor te bereiden.
En waar zijn zij mee bezig? Mama er op uit sturen om wat te gaan vleien bij Jezus om toch maar op een goed blaadje te geraken
in dat koninkrijk van hem … Of – maar wat eigenlijk op hetzelfde neerkomt – je ergeren aan die pogingen (omdat je eigen kansen dan verkleinen?).
Wat moet Jezus toch met zo’n stelletje?
En toch zál hij het er mee doen. Hij weet (’t is te zeggen: vertrouwt) dat ze het uiteindelijk wel zullen begrijpen én doen,
ook al zal dat met nog veel vallen en opstaan gepaard gaan. En voor wie écht leerling wil zijn, geeft hij in de laatste alinea nog onschatbare woorden mee.
Ze zouden boven het bed van elke ‘leerling’ moeten hangen: lees, herlees, prent ze in je hart én je handen!
Mt.16,24-28 (9/08/2024)
24 Toen zei Jezus tegen zijn leerlingen:
Als het iemands bedoeling is
achter mij aan te komen,
moet hij zichzelf verloochenen,
zijn kruis opnemen en mij volgen.
25 Want wie zijn leven [psyche] wil redden,
zal het verliezen,
maar wie zijn leven verliest omwille van mij,
zal het vinden.
26 Want wat baat het een mens
de hele wereld te winnen
maar zijn leven [psyche] erdoor te schaden?
Of wat zal een mens geven
als losgeld voor zijn leven?
27 Ja, de mensenzoon zál komen
in de grootsheid van zijn Vader,
samen met zijn engelen,
en dan zal hij ieder teruggeven naar zijn daden. [Ps.62,13]
28 Amen, ik zeg jullie:
sommige van de aanwezigen hier
zullen de dood niet proeven
voordat zij de mensenzoon gezien hebben,
komend in zijn koningschap.”
Duidelijker kan Jezus niet zijn. Als je hem wilt volgen moet je
1e jezelf verloochenen:
Pas als je jezelf kent, kun je jezelf verloochenen en de neiging tegengaan jezelf als centrum van de wereld te beschouwen. Je leert verder te kijken dan de logica van het persoonlijk belang.
2e zijn kruis opnemen:
Wie met hem optrekt, moet bereid zijn alle consequenties op te nemen. In dat trouw-zijn biedt het kruis zich sowieso aan.
3e hem volgen:
Als je hem echt wilt volgen, dan zal jouw weg dezelfde zijn als zijn weg: lijden en dood – en vanuit de Liefde opstaan.
Hiermee brengt deze passage ons naar de kern van de paradox van het leerling zijn: Wie zijn leven wil redden en het met menselijke overwegingen in handen wil houden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest – wie het uit handen geeft, en dat kan slechts in de Liefde – zal het winnen.
Mt. 16,13-19 (29/06/2020)
In die tijd toen Jezus in de streek van Caesarea Filippi gekomen was, stelde hij zijn leerlingen deze vraag:
'Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?' Zij antwoordden: 'Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia,
weer anderen Jeremia of een van de profeten.' 'Maar gij' - sprak hij tot hen - 'wie zegt gij dat ik ben?' Simon Petrus antwoordde:
'Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.'
Jezus hernam: 'Zalig zijt gij Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is.
Op mijn beurt zeg ik u: gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal ik mijn kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.
Ik zal u de sleutels geven van het rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn
en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn.'
Petrus en Paulus, wat een duo om je Kerk aan toe te vertrouwen.
De ene verloochende Jezus tot drie keer toe (zo herkenbaar) en de ander was een fervente vervolger (als ik eerlijk kijk naar hoe ik omga met bepaalde groepen in onze Kerk,
komt het misschien ook heel dicht bij vervolging vrees ik).
En toch … aan die ‘mensen’ vertrouwde Jij jouw Kerk toe. Zalig dat zij, net als wij, gewone mensen waren met al hun menselijke zwakheden.
Misschien durf ik juist daarom met al mijn beperktheden ook mee werk te maken van die Kerk.
Een Kerk die ik graag mijn Kerk noem. Tenminste als ze het aandurft om kwetsbaar te zijn en de eigen klein-menselijkheid in de ogen durft te kijken.
Want de Kerk waar ik van hou, is een gewonde Kerk, net als Jezus die ze toch wil volgen? Het is een Kerk die juist daar te vinden is,
te midden van de wonden van de wereld, bij de gewonde mens en die haar eigen wonden, haar eigen klein-menselijkheid niet verloochent.
Gelukkig dus voor mij dat dit o, zo menselijke duo de basis mag zijn van onze Kerk.
Mt.17,22-27 (12/08/2024)
22 Toen ze rondtrokken in Galilea,
zei Jezus tegen hen:
“De mensenzoon zal overgeleverd worden
in de handen van de mensen
23 en ze zullen hem doden
en op de derde dag zal hij opstaan.”
Ze werden diep bedroefd.
24 Toen ze in Kafarnaüm waren,
kwamen de inners van de tempelbelasting naar Petrus
[een in de Joodse wet bepaalde belasting van 2 daglonen per jaar]
en vroegen:
“Betaalt jullie meester de tempelbelasting?”
25 “Jawel!”, zei Petrus.
En toen hij thuis kwam,
was Jezus hem voor met de vraag:
“Wat denk je, Simon:
de koningen van de wereld,
van wie ontvangen zij belastingen,
van hun zonen of van de vreemden?”
26 Petrus antwoordde: “Van de vreemden.”
Jezus zei: “Dan zijn de zonen vrij.
27 Maar om hen geen aanstoot te geven:
Ga naar het meer, werp een vishaak uit,
neem de eerste vis die bovenkomt, open zijn bek
en je zult een stater [munt van 4 daglonen] vinden.
Neem die en betaal ermee voor mij en jou.”
Jezus kondigt zijn lijden en dood aan. Het kinkt als een gewone mededeling. De leerlingen laten zich er even door raken, maar het gaat snel voorbij. Ze gaan weer over naar de orde van de dag. Zij zijn bezig met andere dingen, dingen waarop ze ook worden aangesproken, zoals hier over de betaling van de ‘tempelbelasting’. Ok, zegt Jezus, betaal die belastingen, maar doe het in vrijheid. Maak je niet druk over de centen. G-d zal er wel in voorzien.
Gaat het in dit stukje Evangelie nu om de ‘banaliteiten’ van het al of niet belastingen betalen, of over Jezus lijden en dood?
Mij lijkt het te gaan over vrij worden net als Jezus. Dus niet vrij worden in de betekenis van zomaar ‘alles doen waar je zin in hebt’, maar wel: je niet laten tegenhouden om te doen wat je – van binnenuit – moet doen. Écht vrij worden is je door niets of niemand laten tegenhouden om te doen wat G-d je ingeeft en consequent G-ds weg gaan.
En dat is zó anders dan wat men automatisch aanneemt en doet, dat het als het ware vanzelf aanstoot geeft en gewelddadige reacties uitlokt.
Jezus laat zich dáár alvast niet door doen … En ik?
Mt.21,33-43.45-46 (5/3/2021)
Luister naar een andere vergelijking [zei Jezus tegen de afgezanten van de Joodse oversten]:
“Er was eens een huisheer die een wijngaard aanlegde. Hij zette er een omheining rond,
groef erin een perskuip uit en bouwde er een wachttoren. Toen verhuurde hij hem aan wijnbouwers
en vertrok naar het buitenland. Toen nu de tijd kwam van de oogst, zond hij zijn dienaars naar de wijnbouwers
om zijn deel van de oogst te ontvangen. Maar de wijnbouwers grepen zijn dienaren vast.
De een ranselden ze af, een ander doodden ze en nog een ander stenigden ze.
Opnieuw zond hij nu dienaren, meer nog dan de eersten, maar ze deden met hen net zo.
Ten slotte zond hij zijn zoon naar hen, denkend dat ze door zijn zoon tot inkeer zouden komen.
Toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze echter onder elkaar: “Dat is de erfgenaam!
Vooruit, laten we hem doden en zijn erfenis in bezit nemen.”
Ze grepen hem dus vast, wierpen hem buiten de wijngaard en doodden hem.
Wanneer nu de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die wijnbouwers doen?”
Ze antwoordden hem: “Hij zal die slechteriken een slechte dood doen sterven en
de wijngaard zal hij verhuren aan andere wijnbouwers die hem de oogst wel zullen geven wanneer het daar de tijd voor is.”
Maar Jezus zei: “Herkennen jullie het Schriftwoord niet? De steen door de bouwers afgekeurd, die steen is hoeksteen geworden.
Dat is het werk van de heer, een wonder is het in onze ogen. [Ps.118,22-23] Daarom zeg ik jullie:
Het koninkrijk van God zal van jullie weggenomen worden en gegeven aan een volk die er de oogst van voortbrengt.
Toen de hogepriesters en de Farizeeën deze gelijkenissen hoorden, begrepen ze dat hij over hen sprak.
En zij zochten hem vast te grijpen, maar ze waren bang voor de mensen, omdat zij hem voor een profeet hielden.
Het is een mooi woord, dat van de hoeksteen (uit Psalm 118). En het is wáár: Zó blijk onze G-d te zijn! Hij raapt op wat weggeworpen werd, wat aan de kant ligt of vertrapt. Dat is echter vooral troostvol voor wie zich kan identificeren met dat aan de kant geworpene! (Doe ik dat?) Anders is het ófwel erg uitdagend: Zou ík oprapen wat daar verworpen ligt; zou ík oprichten wat al vertrapt is? Ófwel is het ronduit bedreigend: Misschien ben ík wel degene die aan de kant zal geworpen wórden!?
We vergeten misschien te gemakkelijk dat Jezus hier deze laatste versie hanteert – en dat het dus eigenlijk ook zó is dat we het hier moeten lezen: als een waarschuwing voor al wie niet ‘de oogst afdragen’.
Hoezo, afdragen? Ik eet er toch ook zelf van? Jazeker, dat is ook de bedoeling, maar niet dat het alléén mezelf voedt! Nooit kan ik ‘oogst’ (versta hier maar álles wat ik heb, ook aan talenten, tijd, …) mij toe-eigenen. De ‘geëigende’ reacties kunnen alleen zijn: delen en dankbaarheid!