Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Mt. 21,23-27 (14/12/2020)

Jezus kwam in de tempel en gaf er onderricht. De hogepriesters en oudsten van het volk vroegen:
“Met welke bevoegdheid doe jij deze dingen, en wie heeft jou deze bevoegdheid gegeven?”
Jezus antwoordde hen: “Ik zal jullie ook een vraag stellen. Als je mij daarop antwoordt,
kan ik jullie zeggen met welke bevoegdheid ik deze dingen doe.
De doop van Johannes, vanwaar was die, van de hemel uit, of van de mensen uit?”
Zij overlegden nu onder elkaar: “Als we zeggen ‘van de hemel uit’,
zal hij ons zeggen: waarom heb je hem dan niet geloofd?; als we echter zeggen ‘van de mensen uit’,
zijn we bang voor het volk, want zij houden Johannes voor een profeet.”
Ze gaven Jezus dus als antwoord: “We weten het niet.”
Daarop zei Jezus ook tegen hen: “Dan kan ik jullie ook niet zeggen met welke bevoegdheid ik deze dingen doe.”

Deze passage kan voor ons, nuchtere westerlingen, een beetje overkomen als een flauwe uitvlucht
om geen antwoord te geven, maar er is echt wel meer aan de hand.
Een vraag beantwoorden met een wedervraag, was (en is nog) in de Joodse ‘religieuze discussiekunst’ een heel gewoon gebeuren.
Men wil juist een open gesprek aangaan waar verschillende meningen bij elkaar worden gelegd. Maar daar wringt het nu:
Wíllen ze ‘een open gesprek’ aangaan? Willen ze uitspreken wat ze écht denken? Nee dus.
Heb je al eens iets (serieus) willen zeggen tegen iemand waarvan je merkt dat hij/zij het antwoord niet wil horen?
Dáárom ‘kan’ Jezus ook geen antwoord geven op hun vraag!
De Advent is de tijd om ons bewust te worden van deze, blijvende, vraag: Wíl ik dat open gesprek met G-d aangaan?
Durf ik mij open te stellen, d.i. kenbaar maken wie ik écht ben én mij laten raken door wie de a/Ander is?
Als ik de ‘voorboden’ niet (wil) zie(n), hoe zou ik dan G-ds Komst kunnen zien?

 

Mt. 21,28-32 (27/09/2020)
 
“Wat denken jullie:
[vroeg Jezus aan de afgezanten van de Joodse oversten]
Iemand had twee kinderen.
Hij ging naar de eerste en zei: “Kind, ga vandaag werken in mijn wijngaard.”
Die antwoordde echter: “Ik wil niet.”
Later veranderde hij van gedacht en ging toch.
Hij ging naar de tweede en zei hetzelfde.
Die antwoordde: “Ik zal gaan, heer.” Maar hij ging niet.
Wie van de twee deed de wil van de vader?”
Zij antwoordden: “De eerste.”
“Zeker, ik zeg jullie, ging Jezus verder, dat tollenaars en hoeren
jullie zullen voorgaan naar het koninkrijk van God.
Want Johannes is naar jullie toe gekomen met een oproep tot de rechte weg,
maar jullie zijn er niet op ingegaan.
Tollenaars en hoeren zijn er echter wel op ingegaan.
En jullie zagen dit gebeuren maar toch ben je niet van gedacht veranderd om alsnog op zijn roep in te gaan.”
 
Er is blijkbaar nog heel wat te doen in de wijngaard. Die wijngaard is een uitgespaarde plek in de ruimte en de tijd. Ruimte en tijd waar G-d gestalte krijgt.
Althans daartoe zijn we geroepen en gezonden: “Vooruit, ga aan het werk in de wijngaard!”
Het koninkrijk van God op aarde realiseren, gaat niet vanzelf dus: aan het werk!
Mag ik a.u.b. even aarzelen, even de tijd nemen om na te denken vooraleer ik een antwoord geef op deze oproep?
De wijngaard in gaan? Die ruimte van vrede en recht, genade, lankmoedigheid, barmhartigheid en dan ook nog vergeving? Is dat het werk dat ik te doen heb daar?
Wil je of wil je niet?
Ik aarzel. Wat zal ik zeggen? Wat zal ik doen?
Laat mij maar met rust, ik red me prima. Zoek maar een ander om dit te doen. Iemand die beter, geloviger is dan ik.
Of wil ik het toch? Mag ik me nog bedenken, me omkeren? Mag ik me alsnog omkeren weg van mezelf naar G-d en gaan werken?
Werk maken van die ruimte en zo in verbondenheid mijn leven geven aan jouw Rijk?

Mt.23,1-12 (5/11/2023)

1      Vervolgens sprak Jezus de menigte en zijn leerlingen toe:
2      “De schriftgeleerden en farizeeën zetten zich op de leerstoel van Mozes.
3      Neem dus in acht en doe
       alles wat ze jullie zeggen,
       maar handel niet naar hun daden,
       want zij zeggen het wel, maar doen het niet.
4      Ze binden zware lasten bijeen
       en leggen die op de schouders van de mensen,
       terwijl ze zelf ze met geen vinger verroeren.
5      En de werken die ze doen,
       doen ze om zich te tonen aan de mensen.
       Ze maken hun gebedsriemen breed
       en de kwasten van hun mantel groot.
       [Beide waren uiterlijke symbolen van Godsverbonden leven;
       de wet bepaalde echter niet hoe groot die waren.]
6      Ze hebben graag de voornaamste plaatsen
       bij maaltijden en in de samenkomsten [synagoge];
7      ze hebben graag dat ze op de markt worden begroet
       en dat ze door de mensen rabbi [mijn meester] worden genoemd.
8      Jullie echter moeten je geen rabbi laten noemen,
       want jullie hebben maar één leermeester,
       terwijl jullie allemaal broers en zussen zijn.
9      Noem niemand op aarde jullie Vader,
       want jullie hebben maar één Vader,
       de Vader in de hemelen.
10     Laat je ook geen leermeester/leider noemen,
       want jullie hebben maar één leermeester/leider,
       de Gezalfde [christos/messiah].
11     Maar de grootste onder jullie
       zal je dienaar zijn.
12     Wie zichzelf verheft,
       zal klein worden,
       en wie zichzelf klein maakt,
       zal verheven worden.”

Gezeten op de leerstoel van Mozes trachten de farizeeën de boeken van Mozes uit te leggen. Dat was hun taak en dat deden ze goed. Jezus spoort de menigte dan ook aan om te doen wat de farizeeën onderrichten. Nooit spreekt hij één minachtend woord over wat ze zeggen, wel over hun dubbelzinnige manier van leven, want “ze zeggen het wel, maar doen het niet.” Het is dus helemaal ok om te doen wat de wet je voorhoudt. De wereld zou er anders uitzien moesten we daar alvast in slagen. Nochtans reikt écht gelovig leven dieper. Het vraagt naar wederkerigheid en spreekt van overgave, niet van opgave. Vaak zit ons verlangen naar aanzien in de weg, en blijft ons sterke zelfbewustzijn de eeuwige struikelblok om te komen tot die overgave. Vandaar Jezus’ oproep om juist dat los te laten, je door G-d te laten beminnen en te leven met de Torah (de wet) als richtingwijzer.
Leerling worden is geen slaafse onderworpenheid, geen wettisch handelen. Het heeft niets van doen met geestelijke krachtpatserij, maar het vertrekt bij G-dsverbonden leven.

Mt. 22,1-14 (11/10/2020)

Daarop vertelde Jezus [de afgezanten van de Joodse oversten] opnieuw een gelijkenis:
“Het koninkrijk der hemelen is als een koning die een bruiloftsfeest houdt voor zijn zoon.
Hij zond zijn dienaren om de genodigden op te roepen voor het feest, maar zij wilden niet komen.
Opnieuw zond hij andere dienaren, met de woorden: “Zeg tot de genodigden: Mijn maaltijd is bereid,
mijn ossen en mestvee zijn geslacht, alles is bereid. Kom toch naar het bruiloftsfeest!”
Maar zij trokken er zich niets van aan en gingen weg, de een naar zijn akker, een ander naar zijn handel.
Nog anderen grepen de dienaren vast en mishandelden en doodde hen.
Toen de koning dit hoorde, ontstak hij in woede. Hij stuurde zijn troepen om die moordenaars om te brengen en hun stad in brand te steken.
Vervolgens zei hij tegen zijn dienaren: “Het bruiloftsfeest was wel bereid, maar de genodigden zijn het niet waard geweest [waren niet bereid].
Ga naar de wegen die uitmonden buiten de stad en nodig al wie je daar zult vinden uit voor het bruiloftsfeest!”
De dienaren trokken nu naar die buitenwegen en verzamelden allen die ze er vonden, slechten zowel als goeden,
en de bruiloftszaal liep vol met tafelgenoten.
Nu kwam de koning binnen om de gasten te begroeten. Hij zag een man die niet gekleed was voor een bruiloftsfeest en vroeg hem:
“Waarom ben je hier binnengekomen als je niet gekleed bent voor het feest?” Hij verstomde … Daarop zei de koning tegen zijn dienaren:
“Aan handen en voeten gebonden neem je hem mee en werp je hem eruit, in de buitenste duisternis. Daar zal geween zijn en tandengeknars.”
Want velen zijn uitgenodigd, maar weinigen behouden.”

Een feest, daar ben ik wel voor te vinden. Samen vieren, schept immers verbondenheid. Geweldig toch om uitgenodigd te worden voor een huwelijk.
Het feest bij uitstek waar de liefde gevierd wordt.
Maar ben ik ook nog zó enthousiast als ik uitgenodigd word om de liefdesrelatie met G-d te vieren? Wil ik daar tijd voor vrij maken? Tijd om G-ds liefde te vieren?
Of verzin ik, net als zovele genodigde, snel een excuus om eraan te ontkomen (redenen genoeg)? Hou ik me liever bezig met m’n eigen kleine leventje?
Dan loop ík alvast niet het risico om uit mijn veilige (?) cocon weg getrokken te worden. Dan hoef ik het kleed van de a/Ander niet aan te trekken.
Nochtans weet ik maar al te goed dat deze ik-gerichtheid me doet verstommen en ervoor zorgt dat ik het gesprek met de a/Ander niet zal aangaan.
G-d echter blijft die relationele G-d, die met mij een persoonlijke relatie wil aangaan, gewoon, om wie ik ben (goed en slecht).
Hij kan perfect zonder die relatie met mij maar toch wil hij het, roept hij mij.
Wat houdt mij nog tegen om daar op in te gaan?

Mt.11,28-30 (7/12/2022)

Kom naar mij, allen die vermoeid bent en onder lasten gebukt, en ik zal je rust geven.
Neem mijn juk op: laat mij je leermeester zijn – zachtaardig en deemoedig van hart, en je zult rust vinden in jezelf. Want mijn juk is teder en mijn last is licht.

Hier in ons Onderweghuis openen wij elke dag met het gebed:
Goeiemorgen zeg Jij mij
en wacht op mij,
totdat ik open ga voor Jou …
Goeiemorgen zeg ik Jou
en lang naar Jou,
totdat ik leven kan in Jou …
Het is elke dag de uitnodiging die Jezus ons vandaag ook in het Evangelie stelt: Kom naar Mij toe, leef vandaag ín Mij, laat daar – in Mij – al je bezigheden en besognes uit vertrekken en naar terugkeren. Dát zal je rust geven.
Je kunt denken dat Mijn opdracht aan jou te zwaar is, dat je te weinig krachten hebt of te weinig tijd. Maar mijn opdracht is niet te hoog, niet te breed, niet te zwaar; je kunt ze volbrengen. Mijn opdracht is immers enkel: heb elkaar lief, wees zachtaardig en deemoedig, wees teder. Daar krijg je opnieuw alle tijd voor, een hele dag lang! 
En als je aan het eind van de dag toch vermoeid zou zijn geraakt – omdat je dacht het op eigen krachten te moeten doen, kom dan opnieuw naar Mij en leg al je zorgen op Mij, en Ik zal je rust geven.

Mt.21,33-43 (4/10/2020) 

Luister naar een andere vergelijking [zei Jezus tegen de afgezanten van de Joodse oversten]:
“Er was eens een huisheer die een wijngaard aanlegde. Hij zette er een omheining rond, groef erin een perskuip uit en bouwde er een wachttoren.
Toen verhuurde hij hem aan wijnbouwers en vertrok naar het buitenland.
Toen nu de tijd kwam van de oogst, zond hij zijn dienaars naar de wijnbouwers om zijn deel van de oogst te ontvangen.
Maar de wijnbouwers grepen zijn dienaren vast. De een ranselden ze af, een ander doodden ze en nog een ander stenigden ze.
Opnieuw zond hij nu dienaren, meer nog dan de eersten, maar ze deden met hen net zo.
Ten slotte zond hij zijn zoon naar hen, denkend dat ze door zijn zoon tot inkeer zouden komen.
Toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze echter onder elkaar: “Dat is de erfgenaam! Vooruit, laten we hem doden en zijn erfenis in bezit nemen.”
Ze grepen hem dus vast, wierpen hem buiten de wijngaard en doodden hem.
Wanneer nu de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die wijnbouwers doen?”
Ze antwoordden hem: “Hij zal die slechteriken een slechte dood doen sterven en de wijngaard zal hij verhuren aan andere wijnbouwers
die hem de oogst wel zullen geven wanneer het daar de tijd voor is.”
Toen zei Jezus: “Herkennen jullie het Schriftwoord niet?
De steen door de bouwers afgekeurd, die steen is hoeksteen geworden.
Dat is het werk van de heer, een wonder is het in onze ogen. [Ps.118,22-23]
Daarom zeg ik jullie: Het koninkrijk van God zal van jullie weggenomen worden en gegeven aan een volk die er de oogst van voortbrengt.”

We zouden dit Evangelie kunnen lezen vanuit de kant van de onwillige wijnbouwers, met de – terechte – vraag wat ik er zelf zou van terecht brengen.
Maar dit keer frappeerde mij eigenlijk vooral de grote moeite van de ‘heer van de wijngaard’.
Van bij het begin is er al zijn grote zorg voor de nieuwe wijngaard: dit moet een goede plek worden, een plek die vruchten zal afwerpen … voor de wijnbouwers!
Hij neemt het risico – of je kunt beter zeggen: hij heeft er het vertrouwen in – die plek te doen beheren door wijnbouwers.
Zíj zullen er de eerste en de meeste vruchten van plukken – de wijngaardenier vraagt slechts zijn deel.
Die grote moeite loopt verder door in het zenden van zijn dienaars. Zelfs als het mis loopt met hen, blijft hij nieuwe zenden.
En opnieuw neemt hij ook een enorm risico: hij stuurt zijn zoon. Niet om hen te straffen, maar om hen lief te hebben!
Dit is het verhaal van G-d en zijn schepping … Zó vertrouwt hij ons ‘zijn wijngaard’ toe! Zó zorgzaam vraagt hij mij vrucht te dragen …