Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Lc. 16,19-31 (17/03/2022)

Er was eens een rijk man. Hij ging gekleed in purper en fijn linnen en hield elke dag een schitterend feestmaal. En er was ook een arme, die Lazarus heette, die – bedekt met zweren – neergelegd was aan zijn poort, in de hoop zijn buik te kunnen vullen met de kruimels die van de tafel van de rijke vielen. Maar alleen de honden kwamen om zijn zweren af te likken.
Nu gebeurde het dat de arme stierf en door de engelen weggedragen werd naar de schoot van Abraham. En ook de rijke stierf en werd begraven. Terwijl hij kwellingen onderging in het schimmenrijk [hades/sjeool], sloeg hij zijn ogen op en zag van verre Abraham, met Lazarus in zijn schoot. Hij riep: “Vader Abraham, ontferm je over mij, en stuur Lazarus, dat hij de top van zijn vinger in water doopt en mijn tong komt verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlam!” Abraham antwoordde echter: “Kind, herinner je je hoe je in jouw leven je goede dingen hebt aangenomen en Lazarus evenzo de kwade? Nu wordt hij hier getroost en lijd jij pijn. En bij dit alles gaapt tussen ons en jullie een grote kloof, zodat wie zou willen overstappen van hier naar jullie dat niet kan, en ook niet van jullie naar ons.”
Nu zei hij: “Dan vraag ik je, vader, dat je hem stuurt naar het huis van mijn vader – want ik heb nog vijf broers – om daar een getuigenis af te leggen, zodat zij niet ook in deze plaats van kwelling terecht komen.” Abraham antwoordde hem: “Ze hebben Mozes en de profeten, laat ze naar hen luisteren!” Maar hij zei: “Ach nee, vader Abraham … maar als iemand uit de doden naar hen gaat, zullen ze zich wel bekeren!”
Nu besloot Abraham: “Als zij zelfs niet luisteren naar Mozes en de profeten, zullen ze zich ook niet laten overtuigen door iemand die uit de doden opstaat.”


Op zich is rijk zijn geen schande, en feestvieren is ook niet verkeerd of verboden, al is het dan misschien wel wat véél van het goede om 'elke dag' uitbundig feest te vieren, zoals die rijke dat doet. Het is geen schande, maar wat als de rijke in zijn overdaad en de arme in zijn ellende zo dicht bij en tegenover elkaar worden gezet, dan krijgt het wel iets van een schandaal. Dan gaat er minstens een vraag uit van de arme in zijn armoede, naar die rijke in zijn overvloed. Wat voor antwoord geef je daarop?
Je kan kiezen om onverschillig en gelaten te reageren en zoals de rijke, leven in feestvierende onverschilligheid. Je kan ervan op aan dat je plezier zal beleven en je zal genieten.
Je kan ook kiezen om hen (de armen, de vluchteling, de vernederde…) heel bewust te zien, aan te zien, en hun noodkreet te horen: “Zie mij, respecteer mij en erken mij in mijn nood en ellende ook al kan je concreet niks doen.” Je kan ervan op aan dat het deugd zal doen en dat je sámen zal genieten en Léven.

Lc.11,14-23 (24/03/2022)

Eens dreef Jezus een demon uit die stom was. Toen de demon verdreven was, kon de stomme weer spreken. De omstaanders verwonderden zich daarover. Sommigen zeiden: “Het is door Beëlzebul, de heerser van de demonen, dat hij demonen kan uitdrijven!” Anderen – om hem op de proef te stellen – verlangden van hem een teken uit de hemel.
Maar hij wist welke gedachten bij hen leefden en zei daarom: “Elk koninkrijk dat innerlijk verdeeld is, raakt verwoest; het ene huis valt op het andere. Als nu de tegenstander [satan] zelf innerlijk verdeeld is, hoe kan zijn koninkrijk dan standhouden? Want jullie zeggen dat ik door Beëlzebul demonen uitdrijf. En als ik ze door Beëlzebul uitdrijf, door wie drijven jullie zonen ze dan uit? Als jullie zo redeneren, zullen zij zelf jullie rechters zijn. Maar als ik door Gods kracht de demonen uitdrijf, dan heeft het koninkrijk van God jullie bereikt!
Wanneer een sterke goed bewapend zijn domein bewaakt, dan is wat hem lijkt toe te behoren in vrede. Maar zodra nu iemand komt die sterker is dan hij, overwint hij hem, ontneemt hem de wapenrusting waarop hij vertrouwde en geeft weg wat hij op hem heeft buitgemaakt.
Wie niet mét mij is, is tegen mij, en wie niet met mij bijeenbrengt, die verstrooit.

Wat is er nodig om een sterke kracht te verslaan? – Een minstens even sterke kracht uiteraard. In de beleving van de mensen was die ‘vorst der demonen’ zo’n sterke kracht. Als Jezus die kon bedwingen waren er eigenlijk maar twee mogelijkheden: hij is ‘des duivels’ of ‘des hemels’.
Jezus bouwt een even simpele als sluitende redenering op: Een kracht die zichzelf aanvalt, is niet krachtig meer. Dat doet ‘Beëlzebul’ uiteraard niet. Dus kom ik met een andere, grotere kracht.
We kwamen de ‘demonen’ in deze commentaren al meerdere keren tegen. Ze zijn niet alleen ‘van toen’. Ook vandaag worden mensen gekweld door allerlei zaken die ze van zichzelf niet begrijpen en waar ze weinig verweer lijken tegen te hebben. (Om er maar één te noemen: waarom voeren mensen oorlog? tussen twee landen of tussen twee buren?)
Welke is die ‘grotere kracht’ van Jezus? Zijn Liefde! ’t Is te zeggen: de Liefde van de Vader die hij door door zich heen naar de mensen laat stromen. Dát kunnen wij ook proberen! Doe maar, en je zult zien dat je er ‘demonen’ mee verdrijft!

Lc.1,57-66 (23/12/2022)

Voor Elisabet brak de tijd aan van de bevalling en zij bracht een zoon ter wereld. De omwonenden en haar verwanten hoorden dat de Heer grote tederheid aan haar had getoond en zij verheugden zich, samen met haar.
Op de achtste dag kwamen ze het jongetje besnijden en noemden het naar zijn vader Zacharias. Maar zijn moeder zei: “Nee! Het zal genoemd worden: Johannes!”
Ze antwoordden haar: “Maar er is niemand in jouw familie die deze naam draagt.” Ze wenkten nu zijn vader, hoe hij zou willen dat het genoemd werd. Hij vroeg een schrijfplankje en schreef: “Johannes is zijn naam!” En allen verwonderden zich.
Onmiddellijk kon hij weer spreken en hij zegende God.
Huiver overkwam alle omwonenden en in heel het bergland van Judea werd dit besproken. Al wat men hoorde, sloot men in het hart: “Wat zal er toch van dit jongetje worden?”, want de hand van de Heer was met hem.

Kan – mag – het kind anders heten dan zijn éigenlijke oorsprong, G-ds Genade: Jo-hannan (= Hebr.: G-d is genadig). Zijn familie-oorsprong heeft natuurlijk ook z’n belang, dat weten Elisabet en Zacharias uiteraard als eersten, maar dat belet hen blijkbaar niet ook de diepere oorsprong te zien. Johannes is er gekomen door hun fysieke samenzijn, maar niet alleen die negen maanden daarvoor, maar hun hele leven dat ze samen G-dgericht hebben geleefd – en dat is Genade!
Hun kindje is als het ware de ontvangen bekroning van een leven in Genade. Mag het dan anders dan Genade – Jo-hannan – heten? Voor de ouders zijn daar geen woorden voor nodig. Zij ‘weten’ het, een ‘weten’, even zeker als hun hele G-dgerichte leven.
Er zou ons allen “huiver mogen overkomen” – onverwoestbare hoop ook – dat een leven dat jarenlang uiterlijk onvruchtbaar líjkt, maar G-dgericht is, bekroond wordt met Genade!

Lc. 24,35-48 (13/04/2023)

En zij vertelden wat er onderweg was gebeurd en hoe hij zich had laten kennen in het breken van het brood. Terwijl ze dit aan het vertellen waren, kwam hijzelf in hun midden en zei hun: “Vrede voor jullie!” Ze schrokken erg en werden bang omdat ze dachten een geest te zien. Hij zei hun: “Waarom zijn jullie zo verward en waarom bekruipt zo’n twijfel jullie hart? Kijk naar mijn handen en mijn voeten: Ik ben het zelf! Voel aan mij en kijk. Een geest heeft toch geen vlees en beenderen zoals jullie zien dat ik wel heb?” En dit zeggende, toonde hij hun zijn handen en voeten. Omdat zij door de vreugde en de verwondering nog steeds het moeilijk konden vertrouwen, zei hij hun: “Hebben jullie hier iets te eten?” Ze gaven hem een stuk gebakken vis (en honingkoek). Hij nam het en at het voor hun ogen op. Daarna zei hij tegen hen: “Dit zijn de woorden die ik tot jullie sprak toen we nog samen waren: dat het ‘moet’ dat vervuld wordt wat over mij geschreven staat in de wet van Mozes, de profeten en de psalmen.”
Toen opende hij wijd hun verstand om de Schriften te bevatten. En hij zei tegen hen: “Zo staat het geschreven en zo ‘moet’ het: Dat de Gezalfde [Christos] zou lijden en opstaan uit de doden op de derde dag, en dat er in zijn Naam ommekeer verkondigd zou worden tot vrijmaking van zonden [verwijdering] voor alle volken, te beginnen met Jeruzalem. En jullie zijn hiervan de getuigen [martyres].
“Waarom zijn jullie zo verward en waarom bekruipt zo’n twijfel jullie hart?” Jezus vraagt het aan míj. En terecht, want die verwarring en twijfel heeft hij inderdaad opgemerkt in mijn hart, waar hij niettemin in woont.

De gestalte van het ‘succesvolle Christendom’, waarin onze (groot)ouders zich een tijd hebben kunnen vermeien, heeft afgedaan. Christus is hoe langer hoe doder in onze maatschappij. En heel ons kerkgebeuren – ons eigen hart dus incluis – hangt daar nog wat aan vast. Dat is begrijpelijk een benauwende en verwarrende situatie.
Maar Jezus staat (in de tegenwoordige tijd!) in ons midden en zegt: “Maar kíjk toch! Ik heb een níeuwe gestalte, en ze is heel reëel tastbaar, ze is van vlees en bloed. Ze is midden onder jullie. Zíe je het dan niet?” Nee, we ‘zien’ het dus niet. ’t Is te zeggen: het gebeurt onder onze ogen, maar ons niet-vertrouwen belemmert ons te zíen.
Het ‘kompas’ om door de verwarring en de twijfel heen nieuw te zien, is G-ds Woord, zoals het in de Schriften staat én zoals het ons toegesproken wordt in het stille gesprek met hem in ons hart.

Lc.5,1-11 (7/09/2023)

     Op een keer drong de menigte rondom hem
       om het woord van God te horen.
       Hij was toen bij het meer van Gennesaret [= meer van Galilea].
     Hij zag twee boten aan de oever liggen.
       De vissers waren eruit gestapt
       en spoelden hun netten.
     Hij stapte in één van de boten
       – het was die van Simon –
       en vroeg hem een eindje van het land af te varen.
       Hij ging zitten en onderrichtte de menigte vanuit de boot.
     Toen hij ophield te spreken, zei hij tegen Simon:
       “Vaar naar het diepe
       en gooi daar jullie netten uit om iets te vangen.”
     Simon antwoordde hem:
       “Meester, de hele nacht door hebben wij gezwoegd
       en hebben niets gevangen,
       maar op jouw woord zal ik het net uitwerpen.”
6        Ze deden dit en vingen zo’n massa vissen
       dat hun netten ervan dreigden te scheuren.
     Ze wenkten hun maats in de andere boot
       om de vangst mee op te trekken.
       Die kwamen en vulden beide boten tot zinkens toe.
     Toen hij dit zag,
       viel Simon Petrus bij Jezus’ knieën neer en zei:
       “Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig man!”
     Want verbazing beving hem
       en al de mannen die bij hem waren,
       over de visvangst die ze hadden samengebracht.
10    Zo ook Jakobus en Johannes, de zonen van zebedeus,
       de metgezellen van Simon.
       En Jezus zei tegen Simon: “Wees niet bang!
       Vanaf nu zul je mensen vangen en het leven schenken.”
11    Ze brachten de boten aan land,
       verlieten alles en volgden hem.

Jezus was een begenadigd spreker en voelde haarfijn aan wat er leefde bij zijn toehoorders. Ze hebben honger naar G-ds woord. Ze zijn geïnteresseerd in wat hij te vertellen heeft. En zoals een goede leraar betaamt, weet hij dat een verhaal maar concreet en voedend wordt als het herkenbaar is, dus neemt hij hen mee in zijn verhaal. Hij maakt hen tot medespelers. Zo mogen ze aan den lijve ervaren wat het wil zeggen: ‘gehoor geven aan Jezus’ woord’. De vissers blijven vissen (er verandert niets aan hun werksituatie), maar ze worden uitgenodigd hun doen en laten te laten leiden door G-ds woord en dat is verrassend anders dan ze gewoon zijn.
Jezus zet zijn toehoorders aan om – elk op zijn eigen manier, in hun dagelijks bezig zijn – zijn woorden waar te maken. Als goeie pedagoog ziet hij hun kracht (vissen, dat kunnen ze), geeft hen vertrouwen (wees niet bevreesd) en geeft hen de kracht om zelf aan de slag te gaan, mensen op te vissen en leven te geven, net zoals hij het hen heeft voorgedaan.

Lc.7,11-17 (19/09/2023)

11     De volgende dag trok hij naar een stad die Naïn heet. [ca. 40km ZW van
         Kafarnaüm]
       Zijn leerlingen en een grote menigte trokken met hem mee.
12    Toen hij de poort van de stad naderde,
       – kijk! – werd er een overledene uitgedragen,
       de enige zoon van zijn moeder
       en zij was weduwe.
       Een grote menigte uit de stad was bij haar.
13    Toen de Heer haar zag,
       werd hij innerlijk diep bewogen om haar
       en zei haar: “Ween niet.”
14    Hij kwam naderbij
       en raakte de kist aan. [open kist/draagbaar → onrein]
       De dragers hielden halt.
       Hij zei: “Jongeling, ik zeg je, sta op.”
15    De dode ging overeind zitten
       en begon te spreken,
       en hij gaf hem terug aan zijn moeder. [1Kon.17,23; cf. Joh.19,26-27]
16    Ontzag greep allen aan
       en zij bleven God loven:
       “Een groot profeet is onder ons opgestaan!” en
       “God heeft daad-werkelijk omgezien naar zijn volk!”
17    Dit woord over hem
       ging rond in heel Judea en omstreken.

Het blijkt het waarmerk van een waarachtige G-d te zijn om “daad-werkelijk om te zien naar zijn volk”. Zo hadden de Israëlieten hem leren kennen in
Egypte, toen Mozes in naam van G-d mocht en kon zeggen: “Ik heb de ellende van mijn volk gezien.” (Ex.3,7) En ook dat lijkt een waarmerk te zijn van een waarachtige G-d: dat hij dat ‘omzien naar’ laat kennen via ménsen, profeten die in zijn naam dit woorden én daden moeten geven. Zo wordt G-d ‘tastbaar’ aanwezig.
Jezus staat duidelijk in die lijn. Zijn nauwe verbinding met G-d doet hem op zo’n manier met mensen omgaan, dat ze in zijn daden herkennen: “G-d heeft daad-werkelijk naar ons omgezien”.
Nu is het ‘alleen maar’ een kwestie van die lijn vérder door te trekken en zelf ook zo’n mensen te worden, die zo nauw in verbinding met G-d leven, dat anderen in ons ‘G-ds omzien’ herkennen. Zullen wij ‘doden opwekken’? Ik ben ervan overtuigd van wel! Misschien niet in fysieke zin, maar wel in de – eigenlijk belangrijker – spirituele zin: wanneer wij ‘halfdode’ mensen (waarvan er op onze dagen véél rondlopen) weer tot Léven wekken door ónze aanwezigheid bij hen!