Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Lc.12,32-48 (10/08/2025)

32    Wees niet bang, kleine kudde,
       want het is de innige wens van de Vader
       jullie het koninkrijk te geven.
33    Verkoop wat je bezit,
       geef in gulle barmhartigheid,
       maak beurzen die niet vergaan:
       een schat in de hemel die niet opraakt
       en waar geen dief aan kan
       of geen mot hem aantast.
34    Want waar je schat is,
       daar zal ook je hart zijn.”
35    “Laat jullie lendenen omgord zijn
       [klaar voor het werk]
       en jullie lampen brandend
       [waakzaam op wat komt].
36    Wees als mensen die hun heer,
       die terugkomt van een feest,
       verwachten en onmiddellijk open doen
       wanneer hij aanklopt.
37    Gezegend de dienaars die de heer wakende vindt
       wanneer hij thuiskomt.
       Zeker, zeg ik jullie:
       Híj zal zich omgorden,
       hen aan tafel uitnodigen en hen bedienen.
38    Ja, zelfs als hij pas komt midden in de nacht,
       of misschien pas aan het einde van de nacht,
       gezegend de dienaars die hij zó vindt.”
39    “Maar weet goed:
       Als de heer des huizes geweten had
       op welk uur de dief kwam,
       dan had hij wel gewaakt
       en niet toegelaten dat er ingebroken werd in zijn huis.
40    Wees ook jullie dus bereid [klaargemaakt én bereidwillig],
       want je weet niet op welk uur de mensenzoon komt.”
41    Petrus vroeg hem nu:
       “Heer, bedoel je deze gelijkenis voor ons alleen,
       of ook voor allen?”
42     De Heer antwoordde:
       “Wie zou die trouwe en verstandige huismeester zijn
       die de heer zal aanstellen over zijn personeel
       en die op de gepaste tijd
       hen het eten geeft dat hen toekomt?
43    Gezegend de dienaar die zó bezig is
       wanneer de heer thuiskomt.
44    Waarlijk, ik zeg jullie
       dat hij hem zal aanstellen over alles wat hij bezit.
45    Maar als die dienaar in zijn hart zegt:
       mijn heer neemt er de tijd van,
       en hij begint de knechten en meiden te slaan
       en eet en drinkt tot hij dronken wordt,
46    dan zal de heer van die dienaar komen
       op een dag dat hij het niet verwacht
       en op een tijdstip dat hij niet kent;
       hij zal worden verwijderd van zijn heer
       en ondergaan het lot van de ontrouwen.
47    De dienaar die de wil van zijn heer heeft leren kennen,
       maar zich daar niet heeft op voorbereid en gedaan,
       zal met vele slagen geslagen worden.
48    Als hij die echter niet heeft leren kennen
       en heeft gedaan wat straf verdient,
       zal hij met weinig slagen geslagen worden.
       Van ieder aan wie veel is gegeven,
       zal veel worden gevraagd;
       en aan wie veel is toevertrouwd,
       van hem zal veel worden geëist.”

Dit zondagsevangelie sluit toevallig heel nauw aan bij de lezing voor het heiligenfeest gisteren. Ook hier gaat het over de lampen brandend houden, waakzaam zijn en bereid/voorbereid op de komst van de heer.
Het perspectief is heel mooi – zelfs ondenkbaar verrassend mooi: de heer zal zélf óns bedienen. Maar als hij ons slapend vindt, … dan zal hij ons gewoon laten slapen en gebeurt er niets!
Jezus drukt het ons op het hart: “Het is G-ds innige wens je het koninkrijk te geven.” Maar als wij liggen te slapen valt er niets te geven! Hij vraagt ons waar onze ‘schat’ is: in een ‘slapend leven’ dat zich laat meeslepen door de roes van de tijd en de heersende tendens, of in een ‘wakker leven’ dat zich richt op de komst van de heer en zijn koninkrijk?
Het slot van dit Evangelie kan voor ons hard overkomen. Vergeet niet dat Jezus hier weer een verhaal vertelt, en in verhalen worden de dingen altijd in contrast weergegeven. Maar laat het ons niet afleiden van het feit dat wij wel degelijk een grote verantwoordelijkheid hebben: Wie zegt Jezus te hebben leren kennen, ‘moet’ daar inderdaad ook wat mee doen!

Lc.13,22-30 (24/08/2025)

22    Verder onderweg naar Jeruzalem,
       trok Jezus door steden en dorpen
       en gaf daar onderricht.
23    Iemand vroeg hem:
       “Heer, zijn het er weinig
       die bezig zijn gered te worden?”
       Hij zei tegen allen:
24    “IJver ervoor om binnen te gaan
       door de nauwe deur,
       want ik zeg jullie:
       Velen zullen trachten er binnen te gaan,
       maar niet in staat zijn.

(25   Wanneer de heer des huizes zal zijn opgestaan
       en de deur heeft gesloten,
       zullen jullie buiten staan
       en kloppen op de deur:
       “Heer, doe open voor ons!”
       Dan zal hij antwoorden:
       “Ik weet niet van waar jullie zijn.”
26    Dan zullen jullie zeggen:
       “In jouw bijzijn
       hebben wij gegeten en gedronken
       en in onze straten
       heb je onderricht gegeven.”
27    Maar hij zal antwoorden:
       “Ik weet niet van waar jullie zijn.
       Weg van mij! – die ongerechtigheid doen. [Ps.6,9]
28    Daar zal het weeklagen en tandenknarsen zijn,
       wanneer jullie Abraham, Isaak en Jakob en al de profeten
       in het koninkrijk van God zien,
       terwijl jullie zelf buiten geworpen zijn.
29    Zíj zullen komen van oost en west,
       van noord en zuid,
       en zíj zullen aan tafel gaan
       in het koninkrijk van God.)

30    Kijk! Er zijn laatsten die eersten zullen zijn,
       en eersten die laatsten zullen zijn.

Opnieuw strenge taal van Jezus! Hij probeert duidelijk te maken dat ‘redding’ niet zomaar vanzelf komt. O ja, wij kunnen haar niet zelf ‘maken’, ze komt van G-d, maar we moeten er duidelijk wél ‘mee bezig zijn’. De werkwoordsvorm die de vraagstellers gebruiken, geeft wel degelijk aan dat het iets is wat lopende is, iets waar ze moeten mee bezig zijn. Redding moet dus actief in onze verwachting aanwezig zijn, daar leven en plaats mogen vinden. Alleen maar naar Jezus’ onderricht luisteren en met hem eten en drinken is blijkbaar niet voldoende.
Is dat streng of hard? Dat kan zo klinken, maar is eigenlijk de logica zelve. Vergelijk het met de liefde – geen onterechte vergelijking overigens, want ook bij G-d gaat het om de Liefde die hij ons toedraagt. Kan ik liefde liefde noemen als ik haar niet dankbaar aanvaard waar ze naar mij toekomt, ontvankelijk open probeer te staan om haar in mijn leven toe te laten en ook feitelijk probeer er een weder-woord op te geven? Is het streng om te zeggen dat het daarzonder niet werkt?

Lc.14,1.7-14 (31/08/2025) 

     Het gebeurde eens
       dat Jezus te gast was voor de maaltijd op sabbat
       in het huis van een overste van de farizeeën
       en zij hielden hem in de gaten.
     Jezus had opgemerkt
       hoe de gasten de voornaamste plaatsen aan tafel zochten.
       Hierop vertelde hij hun een gelijkenis:

     Wanneer je door iemand wordt uitgenodigd voor een bruiloftsfeest,
       ga dan niet aanliggen aan de voornaamste plaatsen.
       Misschien is er iemand uitgenodigd
       die voornamer is dan jij.
     Als die dan komt,
       zou jullie gastheer zeggen:
       “Maak plaats voor hem”,
       en dan zul je vol schaamte
       de laatste plaats moeten innemen.
10    Nee, wanneer je wordt uitgenodigd,
       ga dan aanliggen op de laatste plaats.
       Als dan de gastheer komt,
       zal hij je zeggen:
       “Vriend, kom meer naar voor!”,
       en dan zal je eer te beurt vallen
       voor de ogen van al je tafelgenoten.

11    Want ieder die zichzelf groter maakt,
       zal kleiner worden,
       en wie zichzelf kleiner maakt,
       zal groter worden.
12    En tegen degene die hem had uitgenodigd, zei Jezus:
       “Wanneer je een gastmaal inricht,
       nodig dan niet je vrienden of broers uit,
       ook niet je verwanten of rijke buren,
       want zij kunnen op hun beurt jou uitnodigen
       en zo krijg je terugbetaling.
13    Maar als je een gastmaal inricht,
       nodig dan armen, gebrekkigen, lammen en blinden uit.
14    Gezegend zul je zijn!,
       want zij hebben niets om je terug te geven.
       Het zal je teruggegeven worden
       in de opstanding van de rechtvaardigen.

Vandaag is het wereldscheppingsdag. We weten allemaal dat wij onontkoombaar in een klimaatcrisis zijn beland, daarom is het misschien wel zinvol om dit Evangelie ook eens door een groene bril te benaderen. Wat heeft deze lezing ons te zeggen over onze verhouding met de schepping?
Als gasten zijn we uitgenodigd op deze aarde.
In hoeverre leven we vanuit het bewustzijn dat we zijn úitgenodigd voor het feest van het leven? Of zijn we zó gewend onze eigen gang te gaan, zodat we het feest allang hebben overgenomen van onze gastheer om het voor onszelf zo goed mogelijk te maken?
Welke plaats kiezen we?
Kiezen we ervoor om de beste plaatsen te bezetten en de andere genodigden in de schepping tot onze werktuigen te maken?
Of durven we op weg te gaan, weg van de hoogste ereplaats naar de laatste plaats, om zo onze plaats weer te ont-dekken in de schepping en er werkelijk onderdeel van te worden, in plaats van overheerser?

Lc.4,31-37 (2/09/2025)

31    Hij daalde af naar Kafarnaüm [dat aan het meer lag],
       een stad in Galilea
       en onderrichtte er op de sabbatdagen.
32    Ze stonden versteld over zijn onderricht,
       want zijn woord had gezag.

33    In de plaats van samenkomst [synagoge] was een mens,
       bezeten met een geest van een nog niet gereinigde demon,
       die met luide stem schreeuwde:
34    “Jij daar! Wat is er tussen ons en jou, Jezus van Nazareth?
       Ben je gekomen om ons te vernietigen?
       Ik weet wel wie je bent: de heilige van God!”
35    Jezus sprak hem streng toe:
       “Zwijg, en ga uit hem weg!”
       De demon smeet hem nog in het midden,
       maar ging uit hem weg, zonder hem te schaden.
36    Verbijstering overviel allen
       en ze zeiden onder elkaar:
       “Wat voor woord is dit
       dat met gezag en volmacht
       de nog niet gereinigde geesten beveelt
       en dat ze wegtrekken?”

37    De weerklank [echo] over hem deinde uit
       naar alle plaatsen van de omgeving.

Al lezend verplaats ik mij naar de synagoge in Karfanaum. Het is een Sabbat. Er komt iemand naar voren om uit de Schrift te onderrichten. Hij doet het anders dan we gewoon zijn. Hij leert niet, maar vertelt over het leven en hoe het geleefd kan worden. Er wordt ademloos geluisterd, het is zo levens-écht.
Plots wordt er geschreeuwd en Jezus spreekt streng. Hij legt de demonen het zwijgen op, maar laat de mens intact, veel meer zelfs: hij geneest hem.
Zó onderrichtte hij daad-werkelijk. Dat kan alleen ‘met gezag.’ Ge-zag? Gezien hebben! Jezus zag wat leven geeft én wat vernietigt.
Nochtans hadden de schreeuwende kwade geesten gelijk. Demonen of tegenkrachten verjagen en zichtbaar maken hoe verderfelijk ze zijn, was inderdaad wat Jezus kwam doen.
We staan versteld en vragen ons af: Tegenkrachten de baas zijn, ze verdrijven, hoe doe je dat in G-dsnaam? Inderdaad is het in G-dsnaam dat ze moeten aangesproken worden. Dan kunnen ze verdreven worden.
Het vraagt veel geloof en vertrouwen om dit te kunnen laten gebeuren. Maar het brengt wél leven!

Lc.4,38-44 (3/09/2025)

38    Nu stond hij op uit de plaats van samenkomst [synagoge]
       en ging binnen in het huis van Simon.
       De moeder van Simons vrouw was bevangen door hoge koorts
       en zij vroegen hem om haar heen.
39    Hij ging over haar heen gebogen staan
       en sprak de koorts streng toe.
       Die liet haar los
       en op hetzelfde ogenblik stond zij op en bediende hen.

40    Toen de zon onderging
       brachten de mensen al hun zieken met allerlei kwalen naar hem toe.
       Bij één-ieder van hen legde hij de handen op, wat hen genas.
41    Uit velen gingen ook demonen weg,
       die schreeuwden: “Jij bent de zoon van God!”
       Hij sprak hen streng toe en liet hen niet toe te spreken,
       omdat zij wisten dat hij de Gezalfde [Christos/Messias] was.

42    Toen het dag werd,
       trok hij weg naar een verlaten plaats.
       Een menigte mensen zocht hem.
       Ze kwamen naar hem en hielden hem tegen van hen weg te gaan.
43    Hij zei tegen hen:
       “Ik moet ook aan andere steden de bevrijdende boodschap verkondigen [euangellion] van het koningschap van God,
       want daartoe ben ik gezonden.
44    En hij ging verkondigen
       in de plaatsen van samenkomst van Judea.

We blijven even staan bij het eerste genezingsverhaal.
Opvallend is hoe “de moeder van Simons vrouw” – Petrus’ schoonmoeder dus – omringd wordt in haar ziekte. “Zij vroegen hem om haar heen”, dat is dus: Petrus en zijn vrouw, die hun (schoon)moeder al omringen, vragen Jezus om mee rondom haar te komen staan – en dat mag je zowel letterlijk als figuurlijk begrijpen, net zoals wij het woord ‘mantelzorg’ gebruiken.
Jezus gaat op die vraag in. Mensen omringen is hem nooit te min, integendeel, we zien het hem vaak doen. En zoals in alle essentiële dingen van zijn leven gaat hij er ver in: “Hij ging over haar heen gebogen staan.”
Tegelijk is er die andere kant. Al die zachte omarming verhindert hem niet om tegenover het kwade streng op te treden.
En dit alles samen geneest de vrouw. Ze werd vrij – vrij van de koorts, van haar aan bed gekluisterd zijn en van haar noodgedwongen rond zichzelf draaien. Meteen staat ze op en … gaat weer anderen omringen …
Dit gebeuren werkt vandaag even goed. Probeer het maar!

Lc.5,1-11 (4/09/2025)

     Op een keer drong de menigte rondom hem
       om het woord van God te horen.
       Hij was toen bij het meer van Gennesaret [= meer van Galilea].
     Hij zag twee boten aan de oever liggen.
       De vissers waren eruit gestapt
       en spoelden hun netten.
     Hij stapte in één van de boten
       – het was die van Simon –
       en vroeg hem een eindje van het land af te varen.
       Hij ging zitten en onderrichtte de menigte vanuit de boot.
     Toen hij ophield te spreken, zei hij tegen Simon:
       “Vaar naar het diepe
       en gooi daar jullie netten uit om iets te vangen.”
5       Simon antwoordde hem:
       “Meester, de hele nacht door hebben wij gezwoegd
       en hebben niets gevangen,
       maar op jouw woord zal ik het net uitwerpen.”
     Ze deden dit en vingen zo’n massa vissen
       dat hun netten ervan dreigden te scheuren.
     Ze wenkten hun maats in de andere boot
       om de vangst mee op te trekken.
       Die kwamen en vulden beide boten tot zinkens toe.
     Toen hij dit zag,
       viel Simon Petrus bij Jezus’ knieën neer en zei:
       “Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig man!”
     Want verbazing beving hem
       en al de mannen die bij hem waren,
       over de visvangst die ze hadden samengebracht.
10    Zo ook Jakobus en Johannes, de zonen van zebedeus,
       de metgezellen van Simon.
       En Jezus zei tegen Simon: “Wees niet bang!
       Vanaf nu zul je mensen vangen en het leven schenken.”
11    Ze brachten de boten aan land,
       verlieten alles en volgden hem.

“Jezus volgen.” We zeggen dat we dat willen – of althans willen proberen. Maar we vinden het vaak moeilijk, of weten gewoon niet hóe. Nochtans lijkt het volgens deze passage ‘simpel’.
De mensen willen G-ds Woord horen. Simon en de andere vissers willen dat ook: ze blijven in de buurt en lenen hun boten uit. Wij bevinden ons onder hen. We willen G-ds Woord horen. Maar wát ze/we horen is anders dan ze/we verwachten, meer nog, het is tegendraads, ongerijmd, dwaas in de ogen van wie weet hoe hij zijn werk moet doen!
En hoe reageert de ‘volgeling’ daarop? Een beetje tegenpruttelen vanuit op zich logische en dus geldige argumenten, en … het dan toch maar doen, dat dwaze woord! En waar ze/we dat daad-werkelijk doen, stellen ze/we vast dat het niet het Woord is dat dwaas is, maar zij/wijzelf met onze eigengereide ideeën.
De volgeling moet dus met enig lef – en vooral met heel veel vertrouwen, hoe vermetel ook – ingaan op het Woord: “Wees niet bang!”