Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mt.6,7-15 (22/06/2023)
7 Als je bidt, babbel er dan niet op los,
zoals veel volkeren doen.
Zij denken dat ze door hun veelheid aan woorden
verhoord zullen worden.
8 Doe hen niet na!
Je Vader weet wat je nodig hebt
nog voor je het hem vraagt.
9 Bid als volgt:
Onze Vader in de hemelen,
geheiligd worde jouw Naam,
10 kome jouw koningschap,
gebeure jouw bedoeling
op aarde zoals in de hemel
11 Geef ons vandaag
ons nodige brood
12 en vergeef ons onze schulden
zoals ook wij onze schuldenaren vergeven,
13 en lever ons niet over aan de aanvechtingen,
maar verlos ons van het kwade.
14 Want als je de mensen hun misstappen vergeeft,
vergeeft je hemelse Vader ook jou;
15 maar als je aan de mensen hun misstappen niet vergeeft,
vergeeft je hemelse Vader ook jou niet.
Over de ‘tweede weg tot vrijheid’ (zie gisteren) voegt Jezus er nog twee bedenkingen aan toe. Ze zijn wat verrassend, in die zin dat je niet direct zou verwachten dat dat nu de eerste aanwijzingen zijn die je zou geven als je het over ‘bidden’ hebt. Blijkbaar vindt Jezus ze wel echt belangrijk.
1° Over de woorden: de hoeveelheid doet er gewoon niet toe – en dat staat nogal haaks op ons Westerse gedachten! En eigenlijk hoeven we er ook geen uit te vinden; schamel als we zijn hebben wij nóoit ‘de juiste’ woorden uit onszelf. Maar Jezus reikt er ons enkele aan – en het al of niet begrijpen ervan doet er eigenlijk ook niet toe!
2° Over vergeving! Jezus koppelt bidden en vergeving heel sterk aan elkaar. Dat is wellicht omdat G-d een en al barmhartigheid is naar ons toe, en wij, kleine mensen, nooit hem zouden kunnen naderen als dat niet zo zou zijn. Als wij ons in ons bidden dat toch mogen geborgen weten in die barmhartigheid, dan kan de waarheid daarvan niet anders dan overvloeien naar de mensen met wie wij samenleven!
Mt.10,34 – 11,1 (17/07/2023)
34 Denk niet dat ik gekomen ben
om vrede te brengen op aarde.
Ik ben niet gekomen om vrede te brengen,
maar een [onderscheidend] zwaard.
35 Ik ben gekomen om op gespannen voet te zetten:
een mens tegen zijn vader,
een dochter tegen haar moeder,
een schoondochter tegen haar schoonmoeder.
36 Iemands huisgenoten zullen zijn vijanden worden.
37 Wie zijn vader en moeder bemint boven mij,
is mij niet waard;
wie zijn zoon of dochter bemint boven mij,
is mij niet waard.
38 En wie zijn kruis niet aanneemt en mij achterna komt,
is mij niet waard.
39 Wie het waarachtige leven [geest-ziel] gevonden heeft,
die zal het verliezen,
en wie het waarachtige leven [geest-ziel] verloren is omwille van mij,
die zal het vinden.
40 Wie jullie verwelkomt,
verwelkomt mij,
en wie mij verwelkomt,
verwelkomt hem die mij gezonden heeft.
41 Wie een profeet verwelkomt
omdat het een profeet is,
zal het loon van een profeet ontvangen;
en wie een rechtvaardige verwelkomt
omdat het een rechtvaardige is,
zal het loon van een rechtvaardige ontvangen.
42 En wie één van deze kleinen
een beker friste te drinken zal geven
alleen maar omdat het een leerling is,
amen, ik zeg jullie:
die zal zijn loon niet ontgaan!”
1 Toen Jezus deze opdrachten aan zijn leerlingen beëindigd had,
vertrok hij van daar
om te onderrichten en te verkondigen
in hun steden.
De tekst van vandaag komt scherp binnen. Zou het kunnen dat onze G-d – en met hem ook Jezus – een jaloerse G-d is? Zou wat we vandaag te lezen krijgen, te maken kunnen hebben met jaloezie?
Misschien wel, maar dan niet met de jaloezie zoals wij, mensen, die gewoonlijk opvatten, want dan gaat het over willen hebben/kunnen wat een ander bezit/kan. Maar dat is niet wat met ‘goddelijke jaloezie’ wordt bedoeld. Goddelijke jaloezie gaat erover dat G-d de eerste is en blijft en niet toestaat dat een ander (vader, moeder, kinderen) op de eerste plaats komt. Het gaat over erkenning van de Bron van leven en over het toegeven dat wij onszelf niet gemaakt hebben, maar dat alles begint bij G-d. Het is ook een jaloezie die niet verdraagt dat aan een ander gegeven wordt wat hem of haar niet toebehoort.
Het zijn woorden die mij ertoe uitnodigen om stil te staan bij wat het fundament is waarop ik als gelovige sta, nl. dat alles begint bij G-d en bij het ontvangen. Wat niet ontvangen wordt, kan niet worden gegeven. Waar niet ontvangen wordt, daar raakt onze liefde uitgeput.
Mt.11,28-30 (18/07/ 2024)
28 Kom naar mij,
allen die vermoeid zijn en onder lasten gebukt,
en ik zal je rust geven.
29 Neem mijn juk op:
laat mij je leermeester zijn
– zachtaardig en deemoedig van hart,
en je zult rust vinden in jezelf.
30 Want mijn juk is teder
en mijn last is licht.
Nog zo’n minipareltje met maxibetekenis!
Meestal houden wij het op het eerste vers – en dat mag: we zijn gewoon welkom bij Jezus met al wat ons belast en vermoeit. Jezus zal ons rust géven.
Maar willen we die rust ook vínden in onszelf – als een blijvende staat – dan moeten we, eens we bij Jezus gekomen zijn, ons ook door hem laten onderrichten. We moeten ‘zijn juk’ willen op ons nemen. We moeten een aanvang nemen met de weg die híj gegaan is, want zijn weg loopt niet naar zichzelf, maar naar zijn Vader, G-d zelf.
Daarom is ‘zijn juk’ ook teder, want het is de Liefde van de Vader! Alleen mogen we ons aan die Liefde niet mispakken alsof het een romantisch kleffe bedoening zou zijn (vaak ook erg op zichzelf gericht ipv op de ander) zoals in vele liefdesliedjes. G-ds Liefde is er een van verregaande gegevenheid. Daarom ervaren wij die goddelijke Liefde, wanneer wij zelf proberen die een beetje waar te maken, toch ook wel als een last.
Maar die diepere rust in onszelf vinden we net pas als we eindelijk een beetje bevrijd geraken … van onszelf.
Mt.25,14-30 (27/08/2022)
Want het is zoals met een man die naar het buitenland ging. Hij riep zijn dienaren en vertrouwde hen zijn bezit toe. Aan de één gaf hij vijf talenten [5x 6000 daglonen], een ander twee en nog een ander één, elk naar zijn eigen mogelijkheden. Daarna vertrok hij.
Meteen ging degene die vijf talenten gekregen had eropuit om er handel mee te drijven en hij verdiende er vijf bij. Zo ook degene die er twee ontvangen had: hij verdiende er twee bij. Maar degene die het ene gekregen had, ging ergens ver weg, groef een gat in de grond en verborg zo het geld van zijn heer.
Een hele tijd later kwam nu de heer van die dienaars terug en hield afrekening met hen. Die de vijf talenten gekregen had, kwam bij hem en gaf hem ook de vijf andere: “Heer, vijf talenten heb je mij toevertrouwd, zie, vijf talenten heb ik erbij verdiend.” Zijn heer zei hem: “Uitstekend, goede en trouwe dienaar, over het weinige was je trouw, over veel zal ik je aanstellen. Verblijf in de vreugde van je heer!” Ook die de twee talenten gekregen had kwam bij hen en zei: “Heer, twee talenten heb je mij toevertrouwd, zie, twee talenten heb ik erbij verdiend.” Zijn heer zei hem: “Uitstekend, goede en trouwe dienaar, over het weinige was je trouw, over veel zal ik je aanstellen. Verblijf in de vreugde van je heer!” Nu kwam ook die het ene talent gekregen had bij hem en zei: “Heer, ik wist dat je een hard mens bent, die oogst wat je niet hebt gezaaid en verzamelt wat je niet hebt uitgestrooid. Ik was bang en heb je talent ergens ver weg verborgen in de grond. Zie, hier heb je je bezit. Zijn heer antwoordde hem echter: “Slechte en angstig aarzelende dienaar, je meende te weten dat ik oogst wat ik niet heb gezaaid en verzamel wat ik niet heb uitgestrooid? Je had dus mijn geld bij de bank moeten geven, zodat ik het terugkreeg met rente. Neem dus dat talent van hem af, en geef het aan wie er tien heeft, want aan wie heeft, zal gegeven worden – hij zal overvloed hebben – en van al wie niet heeft, zal zelfs wat hij heeft weggenomen worden. En werp die nutteloze dienaar eruit, in de buitenste duisternis, daar zal geween zijn en tandengeknars.
Jezus vertelt over de heer die zijn bezit in handen geeft van zijn dienaren. Hij vertrouwt het hen toe (Zijn vertrouwen is groot!). Zij mogen ermee werken, het is niet ván hen. Alle drie worden ze aangesproken op hun verantwoordelijkheid, niet meer dan dat, ook niet minder! De eerste twee gaan ermee aan de slag. Blijkbaar is er wederzijds vertrouwen en verbinding tussen hen en hun heer. Als hij terugkeert, antwoordt hij met termen van betrouwbaarheid. Hij is opgetogen om wat hij ziet!
Met de derde loopt het anders. Hij is bang, zegt hij. Hij wantrouwt de heer, wantrouwt zichzelf om dat geschonken vertrouwen op te nemen. Bij zijn terugkeer benoemt de heer wat hij ziet: een mens die zijn verantwoordelijkheid wegschuift, wegstopt, niet aangesproken wil worden.
Het lot van deze derde dienaar laat me niet los. Regelmatig kom ik angstige mensen tegen die niet meer durven leven en het zicht op de oerkracht van het leven verloren zijn. En dan wordt deze gelijkenis voor mij een oproep om samen met hen te zoeken naar een weg terug naar de Bron van Léven, naar sporen van leven-IN-vertrouwen.
Mt.19,13-15 (13/08/2022)
Toen werden er kleine kinderen naar hem gedragen met de bedoeling dat hij ze de handen zou opleggen en bidden [over hen, voor hen, met hen?], maar de leerlingen weerden hen af.
Maar Jezus zei: “Laat de kinderen!, en verhinder hen niet bij mij te komen, want het koningschap der hemelen is voor wie zijn als zij.” En hij legde hen de handen op.
Toen vertrok hij van daar.
Iedereen die regelmatig kinderen in z’n omgeving mag meemaken, zal begrijpen dat Jezus het erg vindt dat de kinderen verhinderd worden om bij hem te komen. Ze zijn immers een zegen voor hun naasten. Hun kinderlijke openheid, ontvankelijkheid en nieuwsgierigheid maakt het beste wakker in mensen (ook al kunnen ze evenzeer verdomd lastig en druk zijn).
Ze kijken totaal anders naar de wereld – ook letterlijk. Ze staan dichter bij hun bestaansgrond. In alle openheid en ontvankelijkheid leren zij de wereld die op hen afkomt dag na dag een beetje beter kennen (terwijl wij denken dat we reeds alles weten en kennen). Hun nieuwsgierigheid opent deuren van creativiteit. Ze zoeken en tasten af wie de ander is en wat ze voor elkaar kunnen betekenen. Kortom ze zijn een zegen.
Laten wij dus vooral niet vergeten dat ook wij kind geweest zijn. Laten we het kind in ons weer wakker maken om onbevangen, open en ontvankelijk de wereld tegemoet te gaan. Laten we opnieuw vol verwondering leven en elkaar en G-d tot zegen zijn.
Mt.13,47-53 (1/08/2024)
47 “En opnieuw.
Het koningschap der hemelen is te vergelijken met
een sleepnet dat neergelaten wordt in het meer
en allerlei soorten [vissen] bijeenbrengt.
48 Als het vol is, trekt men het op de oever,
men gaat zitten en verzamelt de goede [vissen] in kuipen,
de slechte werpen ze weg.
49 Zo zal het zijn bij de voleinding van de tijden.
De engelen zullen er op uittrekken
en zij zullen de slechten [verdwaasden]
van de rechtvaardigen [integeren] scheiden
50 en hen in de vuuroven werpen.
Daar zal er geween en tandengeknars zijn.”
51 Jezus vroeg hen nu:
“Hebben jullie dit alles begrepen?”
“Ja”, antwoorden zij.
52 Nu zei hij:
“Zo lijkt iedere schriftgeleerde
die leerling is geworden in het koningschap der hemelen
op een huisvader
die uit zijn schat oud en nieuw voortbrengt.”
53 Toen Jezus deze gelijkenissen had beëindigd,
vertrok hij van daar [Kafarnaüm].
Misschien is het je al opgevallen dat we in de vertaling die wij hier hanteren het woord ‘koningschap’ gebruiken i.p.v. het meer bekende ‘koninkrijk’. Dat is omdat we bij het woord ‘koninkrijk’ nogal geneigd zijn ons daar een concreet stuk land bij voor te stellen. Terwijl Jezus duidelijk zegt dat wij dat ‘koninkrijk’ níet kunnen aanwijzen. Nee, zegt hij, het is midden ín jullie! (Lc.17,20-21)
Het woord ‘koningschap’ zegt ons dus iets preciezer waar het om gaat: De vraag is of wij G-d ‘koning’ laten zijn over ons leven? Mag híj heer-schappij voeren over ons leven? Of doen we dat liever zelf; of laten we ons leiden door allerlei afgoden?
In de mate wij G-d het koningschap over ons leven kunnen geven, zal zijn ‘rijk’ ín ons gestalte krijgen. En daarvoor geeft Jezus ons al die parabeltjes, net niet om ze letterlijk te begrijpen, maar om op zoek te gaan naar hun innerlijke betekenis, “zoals een huisvader, die uit zijn schat oud en nieuw voortbrengt”.