Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mt.10,1-7 (9/07/2025)
1 En hij riep zijn twaalf leerlingen bij zich
en gaf hen volmacht
over nog niet gereinigde geesten,
zodat ze die aan het licht konden brengen
en elke ziekte en zwakte helen.
2 Dit zijn de namen van de twaalf uitgezondenen [apostels]:
Als eerste Simon, die Petrus [rots] wordt genoemd,
en zijn broer Andreas;
Jakobus, de zoon van Zebedeüs,
en zijn broer Johannes;
3 Filippus en Bartolomeüs;
Thomas en Matteüs, de tollenaar;
Jakobus, de zoon van Alfeüs,
en Taddeüs;
4 Simon, de Kananeeër,
en Judas, de man uit Kerioth,
die hem uitgeleverd heeft.
5 Deze twaalf zond Jezus uit
en droeg hen op:
“Ga niet de weg van de heidenen,
ga niet binnen in een stad van de Samaritanen,
6 maar ga veeleer naar de verloren schapen
van het huis van Israël.
7 Ga en verkondig:
Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.
12 namen. Heel gewone namen. Uit de rest van het Evangelie weten we dat ze een heel gewoon beroep hadden. Geen ‘superhelden’ dus. Gewoon mensen, zoals jij en ik. We mogen dus ónze naam en onze dagelijkse bezigheden gewoon in dit rijtje plaatsen van mensen die door Jezus gezonden worden!
Mispak je niet aan het “ga niet naar de heidenen”. Aan het eind zegt Jezus: “Ga, en verkondig de bevrijdende boodschap aan alle volkeren!” Maar éérst moet er blijkbaar dichtbij gekeken worden: zoek het niet per se al te ver. Ook vlakbij, onder je ogen, in je straat, … is er al veel werk te doen om mensen te helen!
Want helende en bevrijdende kracht is blijkbaar eigen aan Jezus en wie hem van nabij volgt en in zijn naam zich laat zenden! Dat is niet alleen een eigenschap van christenen 2000 jaar geleden; neen, het geldt evenzeer óns!
Onze tijd ken heel veel getroebleerde mensen (in Jezus’ tijd zei men: onreine geesten). Zullen wij, die ons Christen noemen, zó in verbondenheid met Jezus leven, dat wij in zijn naam bij deze mensen in volle liefde aanwezig kunnen blijven, waardoor zij zijn bevrijdende kracht zúllen ervaren?
Mt.1,18-23 (8/09/2023)
18 De geboorte van Jezus de gezalfde [Christos-Messiah] verliep zo:
Zijn moeder, Maria, was verloofd met Jozef.
Voor zij echter gingen samen leven,
werd zij zwanger bevonden uit heilige geest.
19 Haar man Jozef, die integer was,
wilde haar niet openlijk te schande maken
en dacht erover haar in het geheim weg te sturen.
20 Kijk! Terwijl hij deze dingen overdacht,
verscheen een boodschapper [engel] van de Heer
in een droom aan hem:
“Jozef, zoon van David,
wees niet bang Maria, je vrouw,
bij jou te nemen,
want wat in haar is verwekt
is uit heilige geest.
21 Ze zal een zoon baren
en je moet hem de naam Jezus [de Heer is redding] geven,
want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden.”
22 Dit alles is gebeurd opdat vervuld zou worden
wat vanwege de Heer door de profeet is gezegd:
23 Zie, de jonge vrouw zal zwanger worden
en een zoon baren
en ze zullen hem noemen: Immanuël [Jes.7,14],
wat betekent: God met ons.
Vandaag is het ‘Feest van de geboorte van Maria’ en het verhaal vertelt helemaal niets over de geboorte van Maria. Daar lezen we trouwens in heel de Bijbel niets over. Wat we wel horen is hoe ze zwanger wordt. Misschien is dat op zich toch niet zo vreemd. Zou het mogelijk zijn dat je pas écht geboren wordt als G-d in jou tot leven mag komen? Zou het kunnen zijn dat Maria’s leven pas écht begint wanneer ze in haar ruimte maakt voor goddelijk leven.
Zou er voor Maria en Jozef geen nieuw leven begonnen zijn – een leven mét G-d – op het moment dat ze vol overgave ‘ja’ hebben gezegd op G-d?
Is het niet zo dat je als mens opnieuw geboren wordt als je leven in je draagt, als je de baarmoeder mag zijn waarin G-d kan groeien en tot leven gewekt wordt?
Als dit allemaal waar is, dan is het helemaal niet vreemd dat er op het feest van de geboorte van Maria gesproken wordt over wat er diep in haar gebeurt. Haar diepste wezen werd tot leven gebracht door G-d in zich te ontvangen, te laten groeien en op de wereld te laten komen.
Mt.1,16.18-21.24a (19/03/2025)
16 Jakob verwekte Jozef, de man van Maria,
uit wie Jezus werd geboren,
genoemd: de gezalfde [Christos-Messiah].
18 De geboorte van Jezus de gezalfde [Christos-Messiah] verliep zo:
Zijn moeder, Maria, was verloofd met Jozef.
Voor zij echter gingen samen leven,
werd zij zwanger bevonden uit heilige geest.
19 Haar man Jozef, die integer was,
wilde haar niet openlijk te schande maken
en dacht erover haar in het geheim weg te sturen.
20 Kijk! Terwijl hij deze dingen overdacht,
verscheen een boodschapper [engel] van de Heer
in een droom aan hem:
“Jozef, zoon van David,
wees niet bang Maria, je vrouw,
bij jou te nemen,
want wat in haar is verwekt
is uit heilige geest.
21 Ze zal een zoon baren
en je moet hem de naam Jezus [de Heer is redding] geven,
want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden.”
24 Ontwaakt uit de slaap
deed Jozef nu zoals de boodschapper van de Heer
hem had opgedragen.
Jozef. Man naar het hart van G-d. Man van het hart ook, én man van het nuchtere denken dat zich – geheel terecht als het over diep-menselijke dingen gaat – laat enten op dromen. Hij wikt en weegt, en daarin mogen zowel zijn hart als verstand meespelen, alsook zijn eigen droom als die van G-d met zijn volk.
Hoe klein hij in de geschiedenis, en zelfs in zijn eigen omgeving ook is, hij neemt zijn plaats als echtgenoot en vader heel ernstig en verantwoordelijk op zich, zonder over licht ijs te gaan. Die degelijke overwogenheid én keuze voor een verantwoordelijk leven, maakt hem tot dat ene, unieke, … schakeltje in een eindeloos lange keten van de geschiedenis van G-d met zijn mensen.
Ik schrijf het natuurlijk met opzet een beetje paradoxaal. Wellicht omdat ons leven zo paradoxaal is! Wat zijn wij nu helemaal? Eigenlijk stelt ons leven niet zoveel voor, tenzíj we op de feitelijke plek waar we staan, voor de feitelijke mensen die ons gegeven zijn, onze taak ernstig en verantwoordelijk opnemen.
Misschien moeten er weer ‘Sint-Jozefsgilden’ komen, om dat opnieuw te leren?
Mt.5,13-16 (10/06/2025)
13 “Jullie zijn het zout van de aarde.
Maar als het zout verdwaasd raakt,
waarmee kan het dan weer zout worden?
Voor niets heeft het nog kracht,
alleen om weggeworpen te worden
en door de mensen vertrapt.”
14 Jullie zijn het licht van de wereld.
Een stad kan niet verborgen zijn
als ze boven op een berg ligt.
15 Men steekt ook geen lamp aan
om ze onder een emmer te zetten,
maar men zet haar op een kandelaar
zodat ze schijnt voor alle mensen in huis.
16 Zo moet ook jullie licht stralen voor de mensen,
opdat ze bij jullie de goede werken zien
en jullie Vader in de hemelen grootmaken.”
De Bergrede (waaruit dit stukje Evangelie komt) kan je lezen als een oproep (‘vooruit, op weg’), of als een utopie (‘gelukkig wie nederig van hart zijn’).
De lezing van vandaag begint met een onvoorstelbare uitspraak: “Jullie zijn het zout der aarde, jullie zijn het licht van de wereld”. Wanneer je nu weet dat de rabbijnen de Thora het zout der aarde en een licht in de duisternis noemden, dan maakt Jezus hier, in de Bergrede, een onvoorstelbare omkering: De verworpenen, de nederigen van hart, zij zijn de nieuwe Thora. Zij zijn het zout en het licht! Zij geven de richting aan voor het koninkrijk, samen met de houding die anderen tegenover hen aannemen.
Door die laatste toevoeging wordt de Bergrede plots een gedragscode voor iedereen. Ze vraagt een radicale ommekeer waarbij men zich laat bevragen door de kwetsbaarheid van de ander, door de rafelranders. Ze houdt een spiegel voor om los te komen van vastgeroeste gedragsregels en om in beweging te komen.
Mt.6,1-6.16-18 (11/06/2025)
1 Hoed je ervoor
je integriteit [gerechtigheid] niet te doen voor de mensen,
zodat je zou gezien zijn door hen.
Want dan vind je geen vergoeding
bij je Vader in de hemel.
2 Wanneer je dus [een daad van] tederheid doet,
bazuin dat dan niet voor je uit
zoals de huichelaars [hypocritai, voorbij het oordeel] doen
in de plaatsen van samenkomst [synagoge] en op straat
om door de mensen geëerd te worden.
Zeker, ik zeg jullie:
Ze hebben hun loon al!
3 Maar als jij [een daad van] tederheid doet,
moet je linkerhand niet weten wat je rechter doet,
4 Zodat je [daad van] tederheid in het verborgene blijft.
En je Vader die in het verborgene ziet,
zal je vergoeden.
5 En wanneer je bidt,
wees dan niet zoals de huichelaars.
Zij houden ervan te staan bidden
in de synagogen en op de hoeken van de straten
om zich te tonen aan de mensen.
Zeker, ik zeg jullie:
Ze hebben hun loon al!
6 Maar als jij bidt,
ga dan in je binnenkamer,
sluit de deur en bid tot je Vader die in het verborgene is.
En je Vader die in het verborgene ziet,
zal je vergoeden.
16 En wanneer je vast,
zet dan geen somber gezicht, zoals de huichelaars.
Zij maken hun gezicht ontoonbaar
om de mensen te tonen dat ze vasten.
Zeker, ik zeg jullie:
Ze hebben hun loon al!
17 Maar als jij vast,
zalf dan je hoofd en was je gezicht
18 om je niet als vastende te tonen aan de mensen,
maar aan je Vader in het verborgene.
En je Vader die in het verborgene ziet,
zal je vergoeden.
Misschien ben je verrast dit Evangelie vandáág te horen. We horen het steevast aan het begin van de Vastentijd. Nu we echter sinds gisteren weer de ‘gewone tijd door het jaar’ zijn ingegaan (in de liturgie wordt de kleur weer groen) lezen we langere stukken naeen. Nu dus uit ‘de bergrede’.
Waarom trouwens zouden we onze daden van tederheid, ons bidden en vasten beperken tot de Vastentijd? Ze zouden een ijkpunt moeten zijn voor elk leven dat zich met ernst volgeling van Christus wil noemen.
Al evenzeer een waarmerk van Christelijk leven is dat we deze dingen wel doen, maar er niet teveel mee te koop lopen. Dat betekent niet dat we er niet zouden mogen over spreken of dat onze daden onzichtbaar moeten blijven – hoe zouden ze dan getuigend kunnen zijn? – maar wel dat we ze zó doen dat ze niet onszelf in het licht zetten maar de a/Ander. Het is een eenvoudige vraag om na te gaan of het juist zit met mijn daden van tederheid, mijn bidden en vasten: Wie komen ze ten goede, de a/Ander of mezelf?
Mt.5,27-32 (13/06/2025)
27 “Jullie hebben gehoord dat er gezegd is tot die-van-het-begin:
Je zult geen overspel begaan. [Ex.20,14]
28 Ik echter zeg jullie:
Ieder die naar een vrouw kijkt om haar te begeren,
heeft in zijn hart al overspel met haar begaan.
29 Als je oog je ten val brengt:
ruk het uit en werp het weg!
Het is beter voor je dat één van je leden verloren gaat
dan dat heel je lichaam in de gehenna geworpen wordt.
30 En als je hand je ten val brengt:
hak haar af en werp haar weg!
Het is beter voor je dat één van je leden verloren gaat
dan dat heel je lichaam in de gehenna geworpen wordt.
31 Er is gezegd:
Wie zijn vrouw wegzendt
moet haar een scheidingsakte geven. [Deut.24,1]
32 Ik echter zeg jullie:
Ieder die zijn vrouw wegzendt,
maakt haar tot iemand met wie overspel begaan wordt
– behalve om reden van hoererij –
en wie de weggezondene huwt, begaat overspel.”
De Thora was aan het volk Gods gegeven als richtingwijzer voor een harmonieus en levengevend samenleven, samengevat in het bijbelse begrip ‘Sjalom’ – wat veel breder en dieper gaat dan de gebruikelijke vertaling van ‘vrede’. Eén van de pijlers daarvan was – en is uiteraard nog – de wijze van omgaan van mensen met elkaar: hoe geven zij en wij relaties vorm, net ook tot in die heel innige relatie van man en vrouw?
Ook hierin gaat Jezus naar de ‘radix’. Sjalom-relaties gaan niet pas stuk op het moment van (en zelfs niet automatisch vanaf) expliciete, uiterlijke breuk-daden. De echte breuk ontstaat wanneer mensen een ander gaan gebruiken voor eigen begeren en daarmee de ander tot voorwerp maakt.
En dat laatste kan blijkbaar op vele manieren gebeuren. Ook handen en ogen, en dus al onze handelingen en gedachten, kunnen de ander herleiden tot voorwerp. Hoe vroeger, en in zogenaamde details, wij dat (h)erkennen, hoe dieper wij de ommekeer kunnen maken naar Sjalom!