Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mt.12,38-42 (21/07/2025)
38 Sommige van de schriftgeleerden en farizeeën antwoordden hem toen:
“Meester, wij willen van jou een teken zien!”
39 Maar hij gaf hen van antwoord:
“Een slechte en trouweloze generatie verlangt een teken!
Maar het zal geen ander teken gegeven worden
dan het teken van Jona, de profeet.
40 Want zoals Jona
in de buik van het zeemonster was,
drie dagen en drie nachten, [Jona,2,1]
zo zal de mensenzoon
in het hart van de aarde zijn,
drie dagen en drie nachten.
41 De Ninevieten zullen bij het oordeel opstaan,
samen met deze generatie,
en ze zullen haar veroordelen,
want zij bekeerden zich door de prediking van Jona.
Kijk! Hier is meer dan Jona!
42 En de koningin van het zuiden zal bij het oordeel opstaan,
samen met deze generatie,
en zij zal haar veroordelen,
want zij kwam van het einde van de aarde
om de wijsheid van [koning] Salomo te horen.
Kijk! Hier is meer dan Salomo!
Heel vroeg in de Christelijke traditie – met als aanzet dít stukje Evangelie – heeft men een parallel gezien tussen de profeet Jona, die drie dagen in de buik van de vis verzwolgen zat, en Jezus, die drie dagen in de duisternis van de dood verbleef. Beiden beleefden in die diepste duisternis een ommekeer van dood naar leven.
Op het ogenblik dat Jezus dit vertelt, moet het met Jezus nog gebeuren, maar het verhaal van Jona kennen ze! Ze zouden het dus als teken kúnnen zien. En dat is wat Jezus hen verwijt: ze vrágen een teken, eigenlijk hébben ze het al gekregen, maar ze willen het niet erkennen!
Hetzelfde zal gebeuren wanneer korte tijd later Matteüs zijn Evangelie schrijft en verwijst naar beide tekens – want Jezus ís ondertussen gestorven én verrezen. Zal men het ‘teken’ nu erkennen? In zijn tijd werd het net duidelijk dat velen Jezus níet erkenden.
Vandaag is dat opnieuw zo. Maar wat met mezelf?
Mt.14,13-21 (4/08/2025)
13 Toen Jezus dit hoorde [het bericht van de dood van Johannes],
trok hij zich in een boot van daar terug
naar een eenzame plaats, alleen.
En toen de menigte dit hoorde,
volgden ze hem te voet vanuit hun steden.
14 Toen Jezus uitstapte, zag hij dan ook een grote menigte.
Hij werd ten diepste bewogen om hen
en hij genas de zieken onder hen.
15 Toen het avond werd,
kwamen zijn leerlingen bij hem en zeiden:
“Dit is een eenzame plaats en het [etens]uur is al voorbij.
Stuur de menigte weg
zodat ze in de dorpen rondom
voedsel voor zichzelf kunnen gaan kopen.
16 Maar Jezus zei hen:
“Het is niet nodig dat zij weggaan;
geven jullie hen maar te eten.”
17 “Maar, antwoordden zij,
wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen!”
18 Hij zei: “Breng ze mij.”
19 En hij liet de mensen zich neervlijen op het gras.
Hij nam de vijf broden en de twee vissen,
keek op naar de hemel,
zegende en brak de broden,
en gaf ze aan zijn leerlingen
en de leerlingen aan de menigte.
20 Allen aten tot ze voldoende gevoed waren.
En van de overgebleven stukken verzamelden ze twaalf korven.
21 Het waren ongeveer vijfduizend mannen die gegeten hadden,
vrouwen en kinderen niet meegeteld.
Tegenover het weelderig banket van Herodes enkele dagen geleden, plaatst Mattheüs dit sobere verhaal op een verlaten plaats waar niets te eten of te drinken is. Daar, op die plek, geeft Jezus zijn leerlingen de opdracht: “Geven jullie hen maar te eten”. Hoe moesten ze daar aan beginnen? Er was niets, helemaal niets. Enkel wat brood en vis. Toen gebeurde het wonder: met de steun van Jezus gaven ze de mensen wat ze nodig hadden. Met Jezus’ kracht deden ze dingen die logisch gezien onmogelijk zijn.
Wat er juist gebeurd is, weet niemand nog. Gingen mensen hun proviand delen met elkaar? Of had men genoeg aan geestelijk voedsel? Het is op zich irrelevant. Belangrijk is dat mensen betrokken raakten op elkaar, alert en zorgzaam omgingen met elkaar, en zo teken werden van G-ds liefde.
Het contrast met Herodes’ banket kon niet groter zijn: angst, stiekem gedrag en dood t.o.v. het geloof en het vertrouwen in G-ds kracht die je tot voedsel maakt voor elkaar en tot wonderlijke dingen in staat stelt.
Mt.1,18-24 (18/12/2024)
18 De geboorte van Jezus de gezalfde [Christos-Messiah] verliep zo:
Zijn moeder, Maria, was verloofd met Jozef.
Voor zij echter gingen samen leven,
werd zij zwanger bevonden uit heilige geest.
19 Haar man Jozef, die integer was,
wilde haar niet openlijk te schande maken
en dacht erover haar in het geheim weg te sturen.
20 Kijk! Terwijl hij deze dingen overdacht,
verscheen een boodschapper [engel] van de Heer
in een droom aan hem:
"Jozef, zoon van David,
wees niet bang Maria, je vrouw,
bij jou te nemen,
want wat in haar is verwekt
is uit heilige geest.
21 Ze zal een zoon baren
en je moet hem de naam Jezus [de Heer is redding] geven,
want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden.”
22 Dit alles is gebeurd opdat vervuld zou worden
wat vanwege de Heer door de profeet is gezegd:
23 Zie, de jonge vrouw zal zwanger worden
en een zoon baren
en ze zullen hem noemen: Immanuël [Jes.7,14],
wat betekent: God met ons.
24 Ontwaakt uit de slaap
deed Jozef nu zoals de boodschapper van de Heer
hem had opgedragen
en nam zijn vrouw bij zich.
Ook vandaag gebeurt het nog wel dat mensen ‘zwanger zijn uit heilige Geest’. Ze zijn zo vol van G-ds werking in hun leven, dat ze daar heel hun leven willen op afstemmen en G-d voluit zijn plaats geven. Dat kan vreemd overkomen voor de mensen uit hun dichte omgeving. Hoe integer die op zichzelf ook kunnen zijn, die G-dsrelatie lijkt hun relatie met de persoon in kwestie wat in de weg te staan. Ik zeg wel: líjkt dat in de weg te staan.
Voor beide zal het een ontdekking worden dat – elk zichzelf blijvende – net het sámen vruchtbaar wordt! Het is in dit samengaan van ‘andersheden’ (soms ook wel spanning) dat er een creatieve ruimte ontstaat waar ‘Jezus’ – G-d is redding! – kan geboren worden.
Zalig de menselijke relaties waar men zo vol durft zijn van elkaar én van heilige Geest – ook al is het allemaal wat onbegrijpelijk. Zalig de menselijke relaties waar men durft dromen en sámen creatieve ruimte scheppen voor de Heer!
Mt.10,7-15 (10/07/2025)
7 Ga en verkondig:
Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.
8 Heel de verzwakten, reinig de melaatsen,
wek de doden op, verdrijf de demonen.
Voor niets heb je ontvangen,
voor niets moet je geven.
9 Neem geen goud mee,
geen zilver of koper in je gordel,
10 geen reiszak, geen extra kleren,
geen sandalen en geen stok,
want ‘wie werkt is zijn voedsel waard’.
11 In welke stad of dorp je ook binnenkomt,
onderzoek wie het daar waard is
en blijf daar dan tot je er weggaat.
12 Als je in een huisgezin binnenkomt,
groet hen [= zegen hen met vrede].
13 Als zij het waard zijn,
zal je vrede over hen komen,
maar als zij het niet waard zijn,
laat dan je vrede over jezelf terugkeren.
14 Als men je niet verwelkomt
en niet luistert naar je woorden,
ga dan weg uit dat huis of die stad
en schud het stof van je voeten.
15 Amen, ik zeg jullie:
Voor het land van Sodom en Gomorra
zal het op de dag van het oordeel
draaglijker zijn dan voor die stad.”
In het Evangelie en de verkondiging erover horen we vaak de uitdrukking ‘het koninkrijk van God (of der hemelen)’. Maar wat is dat eigenlijk, vragen we ons wel eens af? Hoe ziet dat eruit? Waar is het te vinden?
Vaak wordt het dan gesitueerd ‘in een leven na de dood’, of ‘ergens boven de wolken’, of in een nog te komen verte, … Maar m.i. staat het hier klinkklaar te lezen wat Jezus ermee bedoelt. Híj zegt dat dat ‘koninkrijk der hemelen’ heel nabij is! – en er is geen reden om er van uit te gaan dat dit ‘nabij’ alleen maar
zou betekenen ‘binnenkort in de toekomst’, neen nabijheid gaat hier over nu al, feitelijk, fysiek dichtbij zijn!
Het is óveral waar wij onze ogen openen en zien waar zwakken geheeld worden, zieken verzorgd, leven wordt gegeven en hersteld, ‘getroebleerde mensen’ als méns ernstig genomen worden en in de mensengemeenschap mogen verblijven, … Het is óveral waar voor niets wordt gegeven, waar geld of eigen lijfsbehoud niet het eerste is waaraan gedacht wordt, … Het is óveral waar vrede het eerste én laatste woord krijgt …
Mt.13,31-35 (28/07/2025)
31 Hij [Jezus] legde hen [het volk] nog een andere gelijkenis voor:
“Het koningschap der hemelen is te vergelijken
met een mosterdzaadje
dat iemand zaaide in zijn akker.
32 Het is veel kleiner dan alle andere zaden,
maar als het is opgegroeid,
wordt het groter dan alle tuingewassen
en wordt bijna een boom,
zodat de vogels in zijn takken kunnen nestelen.”
33 Nog een andere gelijkenis vertelde hij hen:
“Het koningschap der hemelen is te vergelijken
met zuurdeeg
dat een vrouw verwerkte in drie maten meel,
zodat het in z’n geheel doordesemd werd.”
34 Jezus sprak deze gelijkenissen uit tegen de menigte.
Tegen hen sprak hij niet anders dan in gelijkenissen,
35 opdat vervuld zou worden wat de profeet zei:
“Mijn mond zal ik opendoen in gelijkenissen;
ik zal uitspreken wat verborgen was vanaf de grondlegging van de wereld.”
Kleine verhalen met grote betekenis. Dat zijn deze parabeltjes, maar dat was eigenlijk ook zo met heel Jezus’ leven.
Zijn leven zelf stelt eigenlijk niet zoveel voor! Hooguit een paar jaar rondgelopen in een uithoek van het romeinse rijk, ver van alle macht en aanzien. Integendeel, schandelijk en roemloos gestorven, zonder ook maar iets neergeschreven te hebben. En toch …
Ook wat hij kwam vertellen – grotendeels vertolkt door wat hij dééd – sprak van hetzelfde. Hij vond mensen aan de rand – ogenschijnlijk klein en betekenisloos, of toch door anderen zo bekeken; hij sprak met hen – enkele woorden waren meestal voldoende; raakte hen aan – !; hij vertelde verhaaltjes – klein maar betekenisvol.
Zou G-d dan – in wiens Naam hij toch sprak – dan zó naar mijn leven kijken: klein – natuurlijk – maar o zo betekenisvol?
Mt.19,13-15 (16/08/2025)
13 Toen werden er kleine kinderen naar hem gedragen
met de bedoeling dat hij ze de handen zou opleggen
en bidden [over hen, voor hen, met hen?],
maar de leerlingen weerden hen af.
14 Maar Jezus zei:
“Laat de kinderen!,
en verhinder hen niet bij mij te komen,
want het koningschap der hemelen
is voor wie zijn als zij.”
15 En hij legde hen de handen op.
Toen vertrok hij van daar.
Elke avond was er bij ons thuis telkens weer datzelfde ritueeltje. Gedragen door mijn moeder, mocht ik dat tedere gebaar van mijn vader voelen: een kruisje met enkele geprevelde woorden en even zijn beschermende handen op mijn hoofd. Zo kon ik vol vertrouwen de nacht in gaan. Het leek allemaal zo vanzelfsprekend als kind. En nu, zovele jaren later? Wie mag mij nu nog dragen, de handen op leggen en voor me bidden?
Zou ik het nog aandurven, te zijn als dat kind? Ben ik nu nog bereid om mij te laten dragen, te laten zegenen en me onder de hoeden van een a/Ander te stellen? Van jongs af aan worden we echter sterk gestimuleerd om op eigen benen te staan en vooral om je leven in eigen handen te nemen. Logisch dus dat we aarzelen. Maar hoeft dat ook te betekenen dat we het kind in ons moeten opgeven? Wat zou er gebeuren als we die kinderlijke verwondering en dat vertrouwen terug ten volle zouden beleven?
Ik durf je te garanderen: het is een zegen!