Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Mt.6,19-23 (20/06/2025)

19    Stapel voor jezelf geen schatten op aarde op,
       waar mot en vreter ze ontoonbaar maken
       en waar dieven inbreken en stelen.
20    Maar stapel schatten in de hemelen op,
       waar noch mot noch vreter ze ontoonbaar maken
       en waar dieven niet inbreken en niet stelen.
21    Want waar je schat is,
       zal ook je hart zijn.

22    De lamp van het lichaam is het oog.
       Als dan je oog één-voudig is [helder, gericht op het ene goede],
       zal heel je lichaam lichtend zijn.
23    Maar als je oog verdwaasd is,
       zal heel je lichaam duister zijn.
       Als het licht in jou duister is,
       hoe groot is dan de duisternis!

‘Licht’ (helder of duister) dringt je oog binnen en vult de binnenkant van je lichaam alsof je lichaam een lege holte is. Als ik bij deze gedachte stilsta komt spontaan bij mij de vraag bovendrijven: Hoe is het met mijn oog gesteld? Welk ‘licht’ mag er binnendringen en de leegte vullen? M.a.w. Waarop ben ik gericht? Wat is dat ene goede waar ik me op richt?
De Bergrede is duidelijk! Jezus volgen, is je oog een-voudig maken: het richten op G-d en niet op ‘de schatten op aarde”. Het is enkelvoudig en helder, zulke ogen doen heel je wezen stralen.

Mt.10,24-33 (12/07/2025)

24    “Een leerling staat niet boven zijn meester,
       een knecht niet boven zijn heer.
25    Het is voldoende voor de leerling
       als hij wordt zoals zijn meester,
       en voor de knecht zoals zijn heer.
       Als ze de heer der huizes al Beëlzebul hebben genoemd
       [Mt.9,34 & Mt.12,24; de heerser van de demonen, heer der vliegen / heer des huizes],
       hoeveel te meer dan zijn huisgenoten!
26    Wees dus niet bang voor hen!
       Want niets dat bedekt is,
       zal niet ontdekt worden,
       en niets wat verborgen is,
       zal niet bekend worden.
27    Wat ik jullie zeg in het duister,
       spreek dat uit in het licht,
       en wat je in je oor hoort [fluisteren],
       verkondig dat van de daken.
28    Wees niet bang
       voor wie het lichaam doden,
       maar het waarachtige leven [geest-ziel] niet kunnen doden.
       Vrees veeleer hem
       die én leven [geest-ziel] én lichaam kan achterlaten in de gehenna.
29    Worden twee musjes niet voor een cent verkocht?
       En toch zal niet één van hen op de aarde neervallen
       buiten [de wil van] jullie Vader om.
30    Terwijl van jullie zelfs elke haar op je hoofd is geteld!
31    Wees dus niet bang!
       Jullie gaan vele musjes te boven.
32    Ieder die zich bij de mensen uitspreekt
       als één met mij,
       over die zal ook ik mij bij mijn Vader in de hemelen uitspreken
       als één met hem.
33    Maar wie mij bij de mensen verloochent,
       die zal ik ook bij mijn Vader in de hemelen verloochenen.

Eerlijk gezegd is dit een Evangelie om bang van te worden, ook al zegt Jezus dat we niet bang moeten zijn!
Dat een leerling niet boven zijn meester staat, vinden we nog normaal, maar dat het voldoende is dat hij wordt zoals zijn meester, dan wordt het toch al behoorlijk warm onder de voeten. En wat dat ‘voldoende’ is, doet Jezus verder uit de doeken met allerlei zaken die de leerlingen kunnen overkomen, en waarvan het duidelijk is dat hij ze zelf wel degelijk heeft ondergaan naar het eind van zijn leven toe!
Ze zullen ons ‘des duivels’ noemen, beschimpen met al wat ze kunnen bedenken om ons diep te kwetsen; ze zullen publiekelijk ‘een boekje open doen over ons’, terecht of niet; ze zullen ons lichaam, of onze lichamelijke integriteit doden; …geen gemakkelijke vooruitzichten …
Maar de leerling wordt zoals zijn meester, als hij gaande- en struikelendeweg leert erop te vertrouwen dat het Licht altijd sterker is dan de duisternis, dat hij/zij gedragen is door G-d, dat G-d hem/haar kent tot in z’n diepste wezen en teder zorg voor hem/haar draagt, een musje te boven!

Mt.12,1-8 (18/07/2025)

     Op zekere sabbat liep Jezus door korenvelden.
       Zijn leerlingen kregen honger
       en begonnen aren te plukken en te eten.
2       De farizeeën echter zagen dit en zeiden:
       “Kijk! Je leerlingen doen iets wat niet mag op sabbat.”
     Hij antwoordde:
       “Hebben jullie geen kennis genomen van wat David deed
       toen hij en zijn metgezellen honger kregen? [1Sam.21,1-16]
     Hoe hij het huis van God binnenging
       en de uitstallingsbroden opat,
       die hij noch zijn metgezellen mochten eten,
       maar alleen de priesters?
     Of hebben jullie geen kennis genomen van de wet
       dat de priesters die op sabbat de tempeldienst doen
       de sabbat ontwijden en [toch] onschuldig zijn?
     En ik zeg jullie erbij:
       Hier is iets groters dan de tempel!
     Als jullie echter kennis hadden van
       ‘barmhartigheid [daden van tederheid] wil ik,
       geen offers’ [Hos.6,6],
       ouden jullie geen onschuldigen veroordelen.
     Want de mensenzoon is ook heer van de sabbat.”

Jezus ziet hoe mensen geneigd zijn afhankelijk te worden van regels en wetten om dichter bij G-d te komen. Ze worden slaaf van alle regels en wetten die ze elkaar opleggen om goede gelovige te zijn. Jezus daarentegen kijkt voorbij de regels naar waar heel het leven vertrekt, nl. G-ds liefde voor de mens. Hij wijst de farizeeën niet terecht. Hij veroordeelt hen niet. Het enige wat hij verlangt is hen mee te nemen in dat prachtige liefdesavontuur met G-d. Hij probeert dit langs de voor hen vertrouwde weg, nl. de schriften. Hij verwijst naar David, naar Hosea ... om duidelijk te maken waar het voor G-d om draait, nl. zijn barmhartigheid, zijn liefde voor elke mens en het verlangen dat wij mensen vanuit die liefde zouden leven. En ja regels en wetten kunnen daar zeker toe bijdragen maar alleen op voorwaarden dat ze mensen vrij maken i.p.v. vastzetten.

Mt.13,54-58 (1/08/2025)

54    Hij kwam in zijn vaderstad [Nazareth, ca. 40km van Kafarnaüm]
       en onderrichtte hen
       in hun plaats van samenkomst [synagoge],
       zodat ze versteld stonden:
       “Vanwaar heeft hij die wijsheid
       en die machtige daden [wonderen]?
55    Is dat niet de zoon van de timmerman?
       Heet zijn moeder niet Maria
       en zijn broers Jakobus, Joses, Simon en Judas ?
56    En wonen zijn zussen niet allemaal bij ons?
       Vanwaar heeft hij dan dit alles?”
57    En ze namen aanstoot aan hem.
       Maar Jezus zei:
       “Nergens wordt een profeet zo miskend
       als in zijn eigen vaderstad en in zijn huis.”
58    En hij kon daar niet veel machtige daden doen
       omwille van hun niet-vertrouwen.

Gisteren hoorden we dat Jezus terugkeert naar z’n roots (Nazareth), zijn vaderstad. Daar is hij door iedereen gekend. Als klein manneke liep hij er rond en de puberstreken die hij uithaalde zijn niet ongezien gebleven. Heel z’n familie is gekend. Heel hun doen en laten is door de mensen aldaar opgemerkt. En als je dan als volwassene terugkeert, is het knap lastig voor de anderen om daar voorbij te luisteren (niet voor niets is er een spreekwoord dat zegt ’niemand is sant in eigen land’).
Zou ik zo’n profeet (profetisch spreken) herkennen als het een dorpsgenoot of bekende was?
Zou ik verder kunnen luisteren dan wat ik van hem weet? Daarbij komt ook nog de vraag: Waar neem ik aanstoot aan? Aan de verkondiger, de boodschapper die ik van kindsbeen af ken, of aan zijn niet zo van-zelf-sprekende opvattingen, aan z’n straffe, aan m’n vel zittende uitspraken? Is het de boodschapper die ik verwerp of is de boodschap te lastig en verschuil ik me achter de afkomst van de persoon in kwestie, want daar kan toch niks Go(e)ds van komen!?

Mt.18,21 – 19,1 (14/08/2025)

21    Petrus kwam naar Jezus en vroeg:
       “Heer, hoe vaak mag iemand tegen mij zondigen
       om hem nog te vergeven?
       Tot zeven maal?” [volgens de Thora: drie of vier maal]
22    Jezus antwoordde hem:
       “Niet tot zeven maal, zeg ik je,
       maar tot zeventig maal zeven maal!”
23    Zo is het koningschap van de hemelen te vergelijken
       met een koning die vereffening wilde vragen van zijn dienaren.
24    Toen hij begon werd iemand bij hem gebracht
       die hem tienduizend talenten schuldig was. [= 10.000 x 6.000 daglonen]
25    Omdat hij niets had om te betalen,
       beval de heer dat hij, met zijn vrouw, kinderen en al wat hij had,
       verkocht zouden worden.
26    Nu viel de dienaar voor hem op zijn knieën en smeekte:
       “Wees grootmoedig met mij en ik zal je alles betalen.”
27    De heer werd ten diepste bewogen,
       liet de dienaar vrij
       en schold hem het geleende kwijt.
28    Maar toen die dienaar naar buiten ging,
       kwam hij een mede-dienaar tegen die hem honderd denariën schuldig was. [= 100 daglonen]
       Hij greep hem bij de keel:
       “Betaal wat je me schuldig bent!”
29    De mede-dienaar viel hem aan de voeten en smeekte:
       “Wees grootmoedig met mij en ik zal je alles betalen.”
30    Maar hij weigerde.
       Integendeel, hij wierp hem in de gevangenis
       totdat hij het verschuldigde betaald zou hebben.
31    Andere mede-dienaars zagen dit gebeuren
       en waren zo diep geschokt
       dat ze het gebeuren aan hun heer gingen melden.
32    Toen riep de heer hem bij zich en zei hem:
       “Inrotte dienaar,
       heel die schuld heb ik jou kwijtgescholden
       omdat je mij dat gesmeekt hebt.
33    Moest je je dan ook niet ontfermen over die mede-dienaar,
       zoals ik me ontfermd heb over jou?”
34    En vertoornd leverde de heer hem over aan de folteraars
       totdat hij het hele verschuldigde betaald zou hebben.
35    Zo zal ook mijn hemelse Vader met jullie doen
       als je niet van harte je mede-mens vergeeft.”
     Toen Jezus deze woorden had beëindigd,
       vertrok hij uit Galilea
       en kwam in het gebied van Judea
       aan de overkant van de Jordaan.

Hoe vaak moeten we vergeving schenken? Tot zevenmaal? Petrus lijkt te vragen naar de limiet van vergeving. Het antwoord van Jezus gaat echter een heel andere kant op. ‘Niet tot zeven maal toe’. Jezus roept ons op om veel vaker te vergeven dan waartoe we als mensen uit onszelf maximaal bereid zijn. Vergeven heeft niet met tellen te maken Vergeven heeft te maken met de goddelijke logica. Het heeft te maken met het lef om toe te geven dat het alleen niet kan, en dan in al onze onmacht – als vergeven weer meer eens dreigt te mislukken – Jezus aan te kijken en in zijn ogen zoveel mildheid en trouw, zoveel liefde en kracht te zien, en te beseffen dat we in verbondenheid met hem net als hij mogen beschikken over een eindeloze bron aan vergevingsgezindheid. Maar zolang we blijven kijken naar de ander die tegen ons gezondigd heeft, kunnen we niet kijken naar Jezus en dus ook niet aangeraakt worden door zijn barmhartigheid en genade voor onszelf en voor iedereen.
Vergeven is: Je verbinden met Jezus zodat je de ander kunt loslaten.

Mt.18,1-5.10 (2/10/2025) 

     Op dat ogenblik kwamen de leerlingen bij Jezus
       en vroegen hem:
       “Wie is eigenlijk de grootste in het koninkrijk der hemelen?”
     Jezus riep een kindje bij zich,
       zette het in hun midden
     en zei: “Amen, ik zeg jullie:
       Als je je niet omkeert
       en wordt als de kindjes,
       zul je het koninkrijk der hemelen zeker niet binnengaan.
     Wie dus zichzelf zo gering maakt als dit kindje,
       die is de grootste in het koninkrijk der hemelen,
     en wie één zo’n kindje in zich opneemt in mijn naam,
       neemt mij in zich op.”

10    Let op dat je niet één van deze kleinen minacht.
       Want ik zeg jullie:
       Hun engelen in de hemelen aanschouwen voortdurend
       het Gelaat van mijn Vader in de hemelen.

Engelen en engelbewaarders waren voor de eerste christenen evident. Voortbouwend op de Joodse traditie geloofden ze rotsvast dat G-d aan elke mens een engelbewaarder toewijst. Vanaf de geboorte tot aan de dood – en zelfs tot in het paradijs – vergezelt een engel je op jouw levenspad. Een stukje mysterie wandelt zo onverhoeds je leven binnen.
Hoe je het ook draait of keert: de Bijbel wemelt van verhalen waarin engelen opduiken. Hun aanwezigheid is evident. We kunnen er lezen hoe engelen ingrijpen als de mens zich op een doodlopend spoor bevindt, hoe ze waken over de mens en bescherming bieden, of hoe ze juist de ogen van mensen openen om helderheid te brengen. Een engel is, Bijbels gezien, meer dan een teken van G-ds nabijheid. Ze staan in dienst van G-d. Ze hebben een specifieke opdracht naar de mens toe. Ook wie klein is en schijnbaar betekenisloos, mag rekenen op een engel. Zo komt elke mens onder goddelijke bescherming te staan, ook de minste.